TvI - jaargang 15, nummer 1, februari 2020
dr. A.H.L. Bruning , dr. K.J. von Eije , dr. C.M Hartdorff , prof. dr. D. van de Beek , dr. D.P. Bakker , dr. ir. E. Duizer , dr. A. Meijer , dr. K.C. Wolthers , dr. D. Pajkrt , dr. K.S.M. Benschop
In 2018 werd in verschillende delen van de wereld een verheffing waargenomen in het aantal infecties met enterovirus D68 (EV-D68) waarbij acute slappe verlamming werd gerapporteerd (‘acute flaccid paralysis’: AFP, ook wel aangeduid als ‘acute flaccid myelitis’: AFM). AFP/AFM is een neurologische aandoening, waarbij acute slappe verlamming optreedt van ledematen. EV-D68 behoort tot dezelfde virusfamilie als poliovirus en wordt geclassificeerd als een non-polioenterovirus (NPEV). In 2018 zijn in Nederland 2 gevallen van AFP/AFM geassocieerd met EV-D68-infectie gemeld, waarvan 1 beschreven in dit artikel. EV-D68-infectie kent een 2-jaarlijkse endemische verheffing. Alertheid en kennis bij artsen over aan enterovirus gerelateerde paralyse is daarom geboden. In Nederland is in 2003 de AFP-surveillance afgeschaft die werd verricht in het kader van de uitroeiing van polio. Gezien de beschreven toename aan het aantal paralysegevallen geassocieerd met NPEV’s, zoals EV-D68, zou gekeken moeten worden naar de noodzaak van actieve registratie van AFP/AFM en hoe deze in te vullen. Dit artikel bespreekt de epidemiologie, diagnostiek en behandeling van AFP/AFM. Ook gaat dit artikel in op de vraag of actieve registratie van AFP/AFM noodzakelijk is en hoe deze ingevuld kan worden. Deze actieve surveillance kan richting geven aan het beleid voor het ontwikkelen van effectieve behandel- en preventiestrategieën van AFP/AFM.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(1):17-21)
Lees verderTvI - jaargang 14, nummer 6, december 2019
M.J. van Gils
Ondanks tientallen jaren van wetenschappelijk onderzoek is er nog steeds geen vaccin tegen hiv gevonden. Hierdoor is steeds meer vraag naar alternatieve preventie- en behandelmogelijkheden en wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van antistoffen. Preklinische en klinische studies laten zien dat een combinatie van hiv-specifieke neutraliserende antistoffen kan beschermen tegen infectie. Daarnaast kunnen de antistoffen het virus voor korte tijd onderdrukken na het stoppen van de reguliere hiv-behandeling. De effectiviteit is nog niet optimaal, maar er is optimisme door de verschillende zeer breed neutraliserende antistoffen die recentelijk zijn gevonden. De komende jaren moeten uitwijzen of dit optimisme terecht is en of deze antistoffen daadwerkelijk in de praktijk zullen worden gebruikt.
TvI - jaargang 14, nummer 6, december 2019
A.M. de Roda Husman , dr. W. Lodder , H. van den Berg , prof. dr. J. Schijven , dr. S. Rutjes , dr. C. Schets
Het drinkwater dat uit de Nederlandse kranen komt is veilig, ook qua aanwezigheid van ziekteverwekkende virussen. Om veilig drinkwater te blijven waarborgen, worden nieuwe virusinfecties in binnen- en buitenland nauwlettend in de gaten gehouden. Ook worden wettelijk verplichte risicoanalyses voor goed functionerende drinkwaterzuiveringen uitgevoerd. Dit is nodig, omdat onze drinkwaterbronnen, zoals oppervlaktewater waarin we ook recreëren, nog steeds worden verontreinigd door rioolwater en mest, waarin ziekteverwekkende virussen voorkomen afkomstig van mens en dier. Ook in gezuiverd rioolwater zijn virussen aanwezig. Verdergaande zuivering van rioolwater, zoals voor het terugdringen van geneesmiddelen wordt voorgesteld, zal ook de waterkwaliteit verbeteren.
TvI - jaargang 14, nummer 6, december 2019
R. Rood , dr. L.M. Vos , dr. J.J. Oosterheert
Oseltamivir is het middel van eerste keuze voor de behandeling van influenza. De lokale richtlijn van het UMC Utrecht voor het voorschrijven van oseltamivir bij op influenza verdachte volwassen patiënten in de tweede lijn, wordt tijdens het griepseizoen in 75% van de gevallen correct gevolgd. Deze suboptimale naleving van de richtlijn, in combinatie met de vaak onjuiste klinische inschatting van de aanwezigheid van influenza, maken dat er veel onder- en overbehandeling is met oseltamivir. Het invoeren van sneldiagnostiek ter vervanging van de klinische blik en het aanpassen van de richtlijn door een meer directieve formulering, kunnen foutieve behandeling met oseltamivir reduceren.
TvI - jaargang 14, nummer special, oktober 2019
E.J. Smolders , dr. G.H.J. Wagenvoort
Isavuconazol is een triazoolderivaat dat kan worden gebruikt voor de behandeling van invasieve aspergillose en is qua werkzaamheid vergelijkbaar met voriconazol. Isavuconazol heeft echter een gunstiger toxiciteitsprofiel dan voriconazol. Bij de behandeling van Candida-infecties is geen plaats voor isavuconazol, vanwege de betere werkzaamheid van echinocandinen bij deze infecties. Tevens kan isavuconazol worden gebruikt bij een verdenking op zygomycose, wanneer liposomaal amfotericine B onvoldoende effectief is.
Lees verderTvI - jaargang 14, nummer special, oktober 2019
Drs. J.B. Buil , prof. dr. B.J. Kullberg , prof. dr. P.E. Verweij
Triazolen vormen de hoeksteen van de behandeling van aspergillose. De toenemende azoolresistentie in Nederland en de verhoogde sterftekans bij patiënten die ondanks resistentie worden behandeld met voriconazol hebben er echter toe geleid dat bij de diagnostiek voor en empirische behandeling van invasieve aspergillose rekening moet worden gehouden met azoolresistentie. Azoolresistente stammen zijn voornamelijk afkomstig uit het milieu, waardoor ook bij patiënten zonder voorbehandeling met azolen rekening moet worden gehouden met resistentie. Indien een Aspergillus fumigatus-stam is geïsoleerd, wordt geadviseerd om op azoolresistentie te screenen of een ‘minimal inhibitory concentration’-test te verrichten. Om de detectie van azoolresistentie bij kweeknegatieve patiënten mogelijk te maken, zijn moleculaire technieken ontwikkeld die op klinisch materiaal direct resistentiemutaties kunnen aantonen. Als gevoeligheid nog niet bekend is, wordt geadviseerd om de behandeling te starten met voriconazol of isavuconazol, in combinatie met liposomaal amfotericine B of een echinocandine. Indien gevoeligheid voor voriconazol vervolgens wordt bewezen, kan worden gede-escaleerd naar voriconazol of isavuconazol. Bij aangetoonde azoolresistentie wordt geadviseerd te behandelen met liposomaal amfotericine B.
Lees verderTvI - jaargang 14, nummer 5, oktober 2019
J.P.R. Koopman , M.A. Hoogerwerf , dr. M. Roestenberg
Gecontroleerde humane infectiestudies, waarbij proefpersonen opzettelijk worden blootgesteld aan een pathogeen, hebben een grote bijdrage geleverd aan de kennis over de preventie, pathogenese en behandeling van infectieziekten. Voor verschillende infectieziekten zijn humane infectiemodellen ontwikkeld, waaronder voor malaria en influenza. Dergelijke studies zijn uitermate geschikt om vaccins of geneesmiddelen veilig en effectief te testen in een relatief kleine groep proefpersonen. Tevens bieden experimentele infectiestudies de unieke kans om de interactie tussen pathogeen en gastheer beter te bestuderen, omdat monsters van voor, tijdens en na infectie achtereenvolgens beschikbaar zijn. Kolonisatiestudies zijn een variatie op infectiemodellen, waarbij wordt gepoogd proefpersonen te koloniseren met een micro-organisme. Hierbij kunnen veranderingen in bijvoorbeeld het microbioom inzicht geven in de complexe micro-omgeving van het gastheeroppervlak. De ethiek van dergelijke studies is wereldwijd een veelbesproken onderwerp vanwege het invasieve karakter van sommige gebruikte micro-organismen en de inclusie van veelal gezonde proefpersonen. De wetenschappelijke kennis die wordt opgedaan bij gecontroleerde infectiestudies moet immers de risico’s voor proefpersonen rechtvaardigen. In Nederland worden in verschillende centra gecontroleerde humane infectiestudies uitgevoerd, onder andere op het gebied van malaria en schistosomiasis. Naar verwachting zullen in de komende jaren steeds meer modellen worden ontwikkeld.