OVERZICHTSARTIKELEN

Aviaire influenza in Nederland vanuit volksgezondheidsperspectief

TvI - jaargang 12, nummer 2, april 2017

dr. W. van der Hoek , dr. A. Meijer , dr. A.C. Teirlinck , dr. M.M.A. de Lange , dr. L. Hogerwerf , dr. D.A. Brandwagt , dr. C.J.M. Bruschke , A.J. Jacobi

SAMENVATTING

Al twintig jaar is bekend dat mensen ernstig ziek kunnen worden en overlijden door infectie met het aviaire influenzavirus A(H5N1). Wereldwijd is het cumulatieve aantal patiënten inmiddels ingehaald door het aviaire influenzavirus A(H7N9), voor het eerst in 2013 in China vastgesteld. In Nederland zijn voor het laatst mensen ziek geworden door aviaire influenza-infectie in 2003, toen er uitbraken waren van H7N7 op een groot aantal pluimveebedrijven. De laatste jaren circuleren wereldwijd steeds meer varianten van H5-virussen onder wilde vogels en pluimvee, waarvan sommige infectie bij de mens kunnen veroorzaken. Sinds oktober 2016 is in Nederland en andere Europese landen sprake van uitbraken van influenza H5N8-virusinfectie onder vogels. Voor zover bekend heeft dit virus nog niet geleid tot ziekte bij de mens. Omdat gemakkelijk genetische veranderingen kunnen optreden bij influenzavirussen, blijft waakzaamheid echter geboden. In Nederland bestaat een intensieve surveillance voor het vroegtijdig opsporen van en het nemen van maatregelen tegen aviaire influenza op pluimveebedrijven. Maatregelen ter bescherming van blootgestelde personen en criteria voor uitvoeren van laboratorium diagnostiek bij verdenking op infectie met een aviair influenzavirus zijn vastgelegd in landelijke richtlijnen.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(2):33-40)

Lees verder

Elk jaar een nieuw griepvaccin. Hoe wordt de samenstelling ervan bepaald?

TvI - jaargang 12, nummer 1, februari 2017

dr. A. Meijer , J. Timmermans , dr. G. A. Donker , dr. W. van der Hoek , dr. G. F. Rimmelzwaan

SAMENVATTING

Het productieproces van het griepvaccin voor de seizoensgriep duurt ruim een half jaar. Twee keer per jaar, in februari voor het noordelijk halfrond en in september voor het zuidelijk halfrond, wordt door de World Health Organization een onderbouwde aanbeveling gedaan voor de samenstelling van het griepvaccin voor het komende griepseizoen. Echter, door continue evolutie van de griepvirussen kan nooit met absolute zekerheid voorspeld worden welke griepvirussen met welke antigene eigenschappen de volgende griepepidemie zullen veroorzaken. Hierdoor kan de antigene gelijkenis van het vaccinvirus met het epidemische virus soms suboptimaal zijn, met verminderde bescherming door vaccinatie tot gevolg. Er is geen of nauwelijks bescherming door het seizoensgriepvaccin tegen voor de mens compleet nieuwe (pandemische) influenzavirussen, meestal afkomstig van dieren. Daarom is continue en nauwkeurige surveillance van circulerende griepvirussen, de epidemiologie van de griep en de effectiviteit van de griepvaccinatie, tijdens de griepepidemie belangrijk, om tijdig informatie te leveren voor het nemen van maatregelen bij ernstige afwijkingen van het normale patroon. Eventuele maatregelen betreffen bijvoorbeeld voorzien van extra capaciteit bij de huisarts en op ‘intensive care’ in het ziekenhuis en behandeling van ernstig zieke patiënten met antivirale middelen. Daarnaast is die informatie van cruciaal belang voor het aanbevelen van de vaccinsamenstelling voor het volgende griepseizoen.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(1):3-10)

Lees verder

plaag uit het verleden of een nog reële bedreiging?

TvI - jaargang 11, nummer 6, december 2016

dr. M. Goeijenbier , dr. W. de Jong , dr. J.F.P. Wagenaar , dr. P.J. Wismans , dr. L. Slobbe

Samenvatting

De pest, veroorzaakt door infectie met Yersinia pestis, is een ernstige systemische bacteriële infectie. Naast de drie historische pandemieën, waarvan de eerste reeds in de zesde eeuw beschreven werd, zijn meerdere kleine uitbraken en sporadische gevallen beschreven. Drie markante klinische presentaties van de pest zijn beschreven, namelijk builenpest, pest als septisch ziektebeeld en longpest; waarvan de eerst genoemde het meest frequent voorkomt. Antibiotica gestart vroeg na het ontwikkelen van klachten doet de overlevingskans fors toenemen. Zonder adequate behandeling kennen pestgevallen een zeer hoge mortaliteit variërend van 40% (builenpest) tot bijna 100% (longpest en septische pest). Veelal vindt transmissie plaats via knaagdieren (reservoir) naar de mens via een vector, in het geval van de pest een vlo. Er zijn echter ook genoeg gevallen bekend van transmissie zonder vector. bijvoorbeeld bij het in contact komen met besmet weefsel tijdens de jacht, op laboratoria of een directe mens op mens aerosol-transmissie. De laatste jaren beperken pestuitbraken zich met name tot landelijk Afrika en worden sporadische gevallen in Noord- en Zuid-Amerika beschreven. In dit overzichtsartikel gaan wij dieper in op de huidige epidemiologie en stand van zaken van Yersinia pestis.

(Tijdschr Infect 2016;11(6):198-204)

Lees verder

Pre-expositieprofylaxe (PrEP) voor preventie van hiv-infectie: op weg naar implementatie

TvI - jaargang 11, nummer 6, december 2016

dr. E. Hoornenborg , prof. dr. H.J.C. de Vries , dr. M. F. Schim van der Loeff , U. Davidovich , dr. R.A. Achterbergh , M. Prins , namens AMPrEP in het H-TEAM

Samenvatting

Ondanks diverse inspanningen en ontwikkelingen is er geen evidente daling in het aantal nieuwe hiv-infecties dat jaarlijks wordt gediagnosticeerd in Nederland. Pre-expositieprofylaxe, mits correct gebruikt, is zeer effectief om hiv-transmissie te voorkomen, zoals recent werd aangetoond voor dagelijks gebruik (PROUD-studie) en intermitterend gebruik (IPERGAY-studie). Naast voordelen voor het individu, heeft pre-expositieprofylaxe ook een positief effect op de publieke gezondheid doordat hiv-transmissie wordt voorkomen. Pre-expositieprofylaxe is veilig en tot nu toe is er geen toename van het aantal soa’s bij de gebruikers ervan gezien. Pre-expositieprofylaxe wordt nog niet vergoed in Nederland, en of de toepassing van pre-expositieprofylaxe kosteneffectief is, is sterk afhankelijk van de prijs.

(Tijdschr Infect 2016;11(6):191-7)

Lees verder

Nood breekt wetten: een ziekenhuisprotocol voor asielzoekers, afgeleid van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP)-richtlijn ‘Maatregelen tegen overdracht van bijzonder resistente micro-organismen (BRMO)’

TvI - jaargang 11, nummer 4, september 2016

dr. B. Kesztyüs , dr. D. Cornish

Samenvatting

Op de grens van Groningen en Drenthe bevindt zich sinds 1997 de primaire opvanglocatie voor asielzoekers. Door de enorme toestroom van vluchtelingen sinds begin 2014 werden artsen-microbioloog en deskundigen infectiepreventie van de ziekenhuizen in het Noordoosten van Nederland (Groningen en Drenthe) geconfronteerd met een aantal toevalsbevindingen bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). Het hoge percentage resistente bacteriën bij asielzoekers en een beperkt aantal isolatiekamers heeft geleid tot een apart isolatie- en screeningsprotocol voor deze groep patiënten en in de ziekenhuizen te implementeren.

(Tijdschr Infect 2016;11(4):123-9)

Lees verder

Pathogenese van het hiv-reservoir en hiv-cure strategieën

TvI - jaargang 11, nummer 4, september 2016

dr. C. Rokx , prof. dr. A. Verbon , dr. CA.B. Boucher

Samenvatting

Genezing van het humaan immuundeficiëntie virus (hiv) is nog steeds niet mogelijk, ondanks veel en baanbrekend onderzoek. De oorzaak is dat hiv in het humane DNA van CD4 T+-lymfocyten integreert. Een deel van deze hiv-geïnfecteerde CD4+-T-lymfocyten differentiëren tot latent geïnfecteerde geheugencellen waarin nagenoeg geen transcriptie van hiv plaatsvindt. Hierdoor blijven deze cellen onopgemerkt voor het immuunsysteem. Deze latente hiv-geïnfecteerde cellen vormen het hiv-reservoir. De huidige generatie medicijnen, de replicatieremmers, hebben geen effect op het reservoir. Het is vanwege dit persisterende reservoir en de resulterende suboptimale immuunrespons dat hiv snel terugkeert in het bloed van patiënten als de antiretrovirale therapie wordt gestaakt. Bij de zoektocht naar genezing van hiv zal in ieder geval rekening gehouden moeten worden met dit reservoir. Genezing van hiv is mogelijk te bereiken door methodes te onderzoeken die het reservoir ofwel elimineren (steriliserende cure) ofwel controleren (functionele cure). Kennis van de laatste inzichten in de pathogenese van de hiv-replicatiecyclus en de vorming van het reservoir kunnen helpen om strategieën te ontwikkelen die de omvang van het reservoir kunnen beperken en mogelijk leiden tot cure. Momenteel zijn op dit gebied vier strategieën onderzocht bij mensen: het starten van antiretrovirale therapie tijdens een acute hiv-infectie, allogene stamceltransplantatie al dan niet in combinatie met intensieve inductietherapie, genetische manipulatie en het gebruik van ‘latency reversing agents’. Dit artikel geeft een overzicht van de laatste inzichten in de pathogenese van de hiv-replicatiecyclus, reservoirvorming en deze vier strategieën voor een genezing van hiv.

(Tijdschr Infect 2016;11(4):116-22)

Lees verder

Hepatitis C-resistentie heeft zelden invloed op de behandeling met antivirale middelen

TvI - jaargang 11, nummer 3, juni 2016

dr. G.J. Boland , dr. F.I. Lieveld , dr. A.M. Newsum , dr. J.E. Arends , dr. A.M.J. Wensing , dr. J. Schinkel

Samenvatting

De ontwikkeling van volledig orale direct werkende antivirale middelen’ is een enorme stap voorwaarts in de behandeling van infectie met het hepatitis C-virus, maar heeft ook tot nieuwe uitdagingen geleid. De nieuwe middelen hebben als aangrijpingspunten het NS3/4A (protease), het NS5A of het NS5B (polymerase) deel van het hepatitis C-virusgenoom. Hepatitis C-virus is enorm variabel als gevolg van de fouten die het polymerase maakt bij de replicatie waardoor allerlei polymorfismen aanwezig zijn of kunnen ontstaan tijdens therapie, waaronder zogenoemde resistentiegeassocieerde varianten. Aanwezigheid van NS3/4A- of NS5A-resistentiegeassocieerde varianten kunnen leiden tot therapiefalen, terwijl NS5B-resistentiegeassocieerde varianten zelden voorkomen. Kruisresistentie tussen verschillende antivirale middelen met hetzelfde aangrijpingspunt is aanwezig en speelt een rol bij herbehandeling van patiënten die op eerdere therapie faalden. Momenteel wordt het niet aanbevolen om standaard resistentiebepalingen uit te voeren. Resistentiebepaling kan wèl zinvol zijn bij patiënten die op eerdere direct werkende antivirale therapie gefaald hebben voor het bepalen van de vervolgtherapie.

(Tijdschr Infect 2016;11(3):73-80)

Lees verder