OVERZICHTSARTIKELEN

De ontwikkeling van malariavaccins

TvI - jaargang 10, nummer 5, oktober 2015

dr. M. Roestenberg

Samenvatting

Een effectief malariavaccin kan een belangrijke bijdrage leveren aan het uitbannen van malaria. Recentelijk werd ’s werelds eerste malariavaccin door de European Medicines Agency (EMA) goedgekeurd voor gebruik in Afrika. Dit vaccin, genaamd RTS,S, vertoonde in fase III-studies een effectiviteit van 30–50% voor klinische malaria. Het is opgebouwd uit het circumsporozoïet-eiwit van het speekselklierstadium (sporozoïet) van de parasiet en biedt bescherming tegen de vroege ontwikkeling van de parasiet in de menselijke lever. Dit in tegenstelling tot vele andere kandidaten die gebruikmaken van bloedstadiumantigenen of antigenen uit de seksuele parasitaire stadia die essentieel zijn voor de overdracht van de parasiet. De ontwikkeling van RTS,S heeft geleid tot de opbouw van een infrastructuur voor klinisch fase III-vaccinonderzoek in Sub-Sahara-Afrika. Het behouden van deze infrastructuur is van belang voor het testen van toekomstige alternatieve of tweedegeneratie-malariavaccins met mogelijk verbeterde effectiviteit. Het klinisch testen van vaccinkandidaten wordt bespoedigd door het gebruik van gecontroleerde malaria-infectiestudies (CHMI). In deze studies worden vrijwilligers gevaccineerd en onder gecontroleerde omstandigheden blootgesteld aan de beten van geïnfecteerde malariamuggen, zodat alleen de beste vaccinkandidaten geselecteerd worden voor grotere veldstudies. Vaccins gericht tegen het sporozoïeten- of leverstadium, met name de levend verzwakte sporozoïetenvaccins, laten de meest veelbelovende effectiviteit zien in CHMI-studies. De ontwikkeling van een effectief malariavaccin kent een aantal problemen. Zo zijn immunologische markers voor bescherming onbekend, waardoor niet gericht gezocht kan worden naar vaccins die de meest optimale immuunrespons opwekken. Daarnaast wordt de ontwikkeling van een effectief vaccin bemoeilijkt door de grote antigene diversiteit van malariaparasieten. De ontwikkeling van een vaccin tegen Plasmodium vivax wordt geremd door het gebrek aan een in-vitrokweek voor deze parasiet. Hoewel de malariavaccinontwikkeling grote vooruitgang boekt, blijft chemoprofylaxe vooralsnog de enige optie om reizigers afdoende te beschermen tegen malaria.

(Tijdschr Infect 2015;10(5):135-43)

Lees verder

Kwantitatieve HBsAg: herontdekking van een bestaande bepaling

TvI - jaargang 10, nummer 4, augustus 2015

dr. G.J. Boland , dr. A.C.T.M. Vossen , dr. S. Harkisoen

Samenvatting

Het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ (HBsAg) is lange tijd alleen als kwalitatieve bepaling gebruikt voor het vaststellen van een infectie met het hepatitis B-virus. In de afgelopen jaren werd de bepaling ook kwantitatief gebruikt. Het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ is afkomstig van een RNA-transcript van het cccDNA in de met hepatitis B-virus geïnfecteerde hepatocyten. De replicatie van hepatitis B-virus (vorming van hepatitis B-virus DNA) verloopt via een ander RNA-transcript, het zogenoemde ‘pregenomic RNA’, door reverse-transcriptie. Deze laatste route wordt geremd door nucleos(t)ide analogen. Er wordt verondersteld dat de hoeveelheid ‘Hepatitis B Surface Antigen’ in het serum een betere reflectie is van de hoeveelheid hepatitis B-virus cccDNA in de lever dan het plasma hepatitis B-virus DNA. Kwantificering van het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ kan met assays op de Architect-, de Elecsys- of de LIAISON-analysers uitgevoerd worden. Literatuur toont aan dat de verschillende assays goed met elkaar overeenkomen. De klinische relevantie van de kwantificering van het ‘Hepatitis B Surface Antigen’ ligt in de voorspellende waarde voor reactivatie van hepatitis B-virus bij inactief dragerschap en voor het voorspellen van een respons bij antivirale therapie met interferon-alfa en nucleos(t)ide analogen.

(Tijdschr Infect 2015;10(4):94-101)

Lees verder

Toename van resistentie voor de macroliden vraagt om gerichte antibiotische therapie bij -infecties

TvI - jaargang 10, nummer 4, augustus 2015

dr. A.A. van Zwet , dr. R.H.T. Nijhuis

Samenvatting

Na de ontdekking van Mycoplasma genitalium in 1980 kwam het onderzoek naar de rol van deze bacterie als ziekteverwekker pas in een stroomversnelling na de introductie van de polymerasekettingreactie in de negentiger jaren. Mycoplasma genitalium dient beschouwd te worden als een seksueel overdraagbare aandoening waarbij ziekteverschijnselen kunnen worden overgedragen naar de partner. Wereldwijd is resistentie van Mycoplasma genitalium voor azithromycine een toenemend probleem bij de behandeling van deze infectie.

(Tijdschr Infect 2015;10(4):109-12)

Lees verder

Trichuriasis, een vloek of een zegen?

TvI - jaargang 10, nummer 4, augustus 2015

dr. F.P.A. Jager , dr. J.J. van Hellemond , dr. L. Slobbe , dr. L.J. Wammes

Samenvatting

De zweepworm Trichuris trichiura is een darmparasiet met een wereldwijde prevalentie van een half miljard geïnfecteerde mensen. De meeste infecties zijn asymptomatisch, ernstige infecties kunnen complicaties geven als anemie, colitis of het Trichuris-dysenteriesyndroom. De prevalentie van parasitaire infecties blijkt negatief te correleren met het voorkomen van allergische aandoeningen. Dit valt onder de zogenoemde hygiënehypothese; door een regulatoir netwerk van immuuncellen en cytokines, dat ontstaat tijdens de chronische infectie, lijken parasitaire infecties zoals Trichuris trichiura een beschermend effect te hebben op allergische aandoeningen en auto-immuunziekten. In studieverband worden de eieren van Trichuris suis, de zweepwormsoort die varkens infecteert, ingezet tegen auto-immuunziekten zoals colitis ulcerosa, M. Crohn en multiple sclerose alsmede tegen allergische aandoeningen zoals astma en allergische rhinitis. Ook worden studies verricht om mogelijke uitscheidingsproducten te kunnen isoleren en zo nieuwe medicijnen te ontwikkelen. De recente ontwikkelingen brengen een paradox met zich mee; moet trichuriasis wel behandeld worden?

(Tijdschr Infect 2015;10(4):102-8)

Lees verder

Ebola: nieuwe middelen voor behandeling?

TvI - jaargang 10, nummer 2, april 2015

K.R. Wilting , dr. A. Riezebos-Brilman

Samenvatting

De ebola-epidemie die sinds december 2013 rondgaat in verschillende landen van West-Afrika is nog steeds gaande. De huidige uitbraak wordt veroorzaakt door een ebolavirus van het subtype Zaïre. Bij geïnfecteerde patiënten lijken vooral ernstige gastro-intestinale klachten op de voorgrond te staan. Er worden mortaliteitscijfers van 50 – 60% beschreven. Op een westerse afdeling Intensive Care lijkt dit lager te zijn. De behandeling bestaat in de eerste plaats uit vochtsuppletie en correctie van de elektrolytstoornissen. Hiernaast werd vanaf de zomer in toenemende mate experimentele antivirale behandeling toegepast. In dit overzichtsartikel bespreken wij de antivirale middelen die nu ingezet zijn en mogelijk ingezet kunnen gaan worden bij de behandeling van met ebolavirus geïnfecteerde patiënten. Daarnaast geven we een kort overzicht over twee vaccins die op dit moment als serieuze kandidaten worden gezien voor preventie van infectie. Op dit moment zijn de meeste van de antivirale middelen helaas niet beschikbaar. Het enige middel dat de Wereldgezondheidsraad beschikbaar stelt bij een bewezen positieve patiënt met ebolavirus is Favipiravir. Via het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu/ Landelijke Coördinatie Infectieziektebestrijding kan geprobeerd worden om ZMapp te verkrijgen bij een bevestigde casus.

(Tijdschr Infect 2015;10(2):37-43)

Lees verder

Hepatitis B-virus en hepatitis C-virus screeningsprojecten voor migranten in Nederland: stand van zaken 2014

TvI - jaargang 10, nummer 2, april 2015

dr. A.T. Urbanus , dr. J.E. van Steenbergen

Samenvatting

Chronische hepatitis B en C veroorzaken wereldwijd een hoge ziektelast. In Nederland hebben eerste generatie niet-westerse migranten de hoogste prevalentie, maar zijn niet opgenomen in de bestaande structurele screeningsprogramma’s. In de afgelopen jaren zijn er wel verschillende lokale en kortdurende onafhankelijke screeningsprogramma’s opgezet die gericht waren op specifieke migrantengroepen. Dit is kostbaar en arbeidsintensief omdat elke groep een andere aanpak vergt. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft aan de Gezondheidsraad gevraagd haar het komende jaar te adviseren over de wenselijkheid van structurele screening van risicogroepen, waaronder eerste generatie niet-westerse migranten. Een positief advies van de Gezondheidsraad zal moeten leiden tot een structureel screeningsprogramma dat regionaal uitgevoerd en landelijk gecoördineerd dient te worden.

(Tijdschr Infect 2015;10(2):31-6)

Lees verder

Gonorroe: niet meldingsplichtig en toch in kaart gebracht

TvI - jaargang 10, nummer 1, februari 2015

dr. D. Spitaels , dr. M. Knoester , dr. J.M. Brand , C.L. Jansen , dr. M.A. Leverstein-Van Hall , dr. A.A. Demeulemeester , dr. E.P.M. van Elzakker , dr. A.T. Bernards , dr. J.E. van Steenbergen

Samenvatting

Deze studie onderzocht door middel van retrospectief cohortonderzoek of een niet meldingsplichtige ziekte in kaart gebracht kan worden door samenwerking van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst met medisch microbiologische laboratoria. De incidentie en het vindpercentage van gonorroe in Den Haag werden berekend door data van vier laboratoria te combineren, die microbiologische diagnostiek verrichtten bij inwoners van de gemeente Den Haag. Aan de vier laboratoria werd verzocht laboratoriumdata anoniem aan te leveren van het jaar 2011: alle aanvragen en uitslagen voor gonorroe bij patiënten woonachtig in Den Haag (postcode 2500–2599), per patiënt de viercijferige postcode en het aanvragend specialisme. Door medewerking van de laboratoria werden 24.110 aanvragen voor gonorroe opgetekend bij personen met een Haagse postcode. Van alle aanvragen werd 40% door de huisartsen, 34% door GGD-artsen van het Regionaal soa-centrum Den Haag en 22% door gynaecologen gedaan. De 478 positieve uitslagen (percentage test-positiviteit: 2%) waren afkomstig uit 51 verschillende postcodegebieden, met 1 tot 20 positieve tests per postcode. Geconcludeerd werd dat huisartsen en het Regionaal soa-centrum Den Haag een vergelijkbare bijdrage leveren in labaanvragen voor gonorroe. Postcodes kunnen gebruikt worden om gonorroe in kaart te brengen en zo mogelijk nieuwe handvatten voor preventie bieden.

(Tijdschr Infect 2015;10(1):3-8)

Lees verder