TvI - jaargang 18, nummer 3, september 2023
dr. J. van Dongen , dr. P. Bruijning-Verhagen
Rotavirus is een veelvoorkomende oorzaak van acute gastro-enteritis bij kinderen. Een medicamenteuze behandeling is niet beschikbaar; de behandeling bestaat uit symptoombestrijding en het voorkomen van dehydratie. Preventie door vaccinatie kan de ziektelast en sterfte (5–6 kinderen per jaar in Nederland) verminderen. Rotavirusvaccinatie voor zuigelingen is beschikbaar sinds 2006: in Europa zijn Rotarix en RotaTeq goedgekeurd. Beide orale vaccins werken door middel van het nabootsen van de natuurlijke immuunreactie en zijn meer dan 80% effectief tegen ernstige rotavirusinfectie en ziekenhuisopname. Het bijwerkingenprofiel is gunstig, met uitzondering van de zeldzame bijwerking invaginatie. Om het risico op invaginatie zo laag mogelijk te houden, wordt geadviseerd vaccinatie met de eerste dosis vroeg in het leven toe te dienen (liefst bij een leeftijd tussen 6–9 weken). Vanaf 2024 zal rotavirusvaccinatie beschikbaar komen voor alle zuigelingen in Nederland via het Rijksvaccinatieprogramma.
(TIJDSCHR INFECT 2023;18(3)97–102)
Lees verderTvI - jaargang 18, nummer 3, september 2023
dr. L. Dix , dr. N. Verkaik , drs. A. Bloem , dr. H. Bax , dr. E. Yusuf
In dit overzichtsartikel worden ‘nieuwe’ antibiotica beschreven die voornamelijk actief zijn tegen grampositieve micro-organismen, waaronder meticilline-resistente Staphylococcus aureus (MRSA) en vancomycine-resistente Enterococcus spp. (VRE). Door lagere doseringsfrequentie, kortere behandelduur en een gunstiger bijwerkingenprofiel zijn antibiotica zoals dalbavancine en tedizolid interessant voor de behandeling van complexe infecties waarbij langdurige behandeling vaak nodig is. Vanwege de lage prevalentie van infecties met MRSA en VRE worden de nieuwe middelen nog niet vaak ingezet in Nederland.
(TIJDSCHR INFECT 2023;18(3):88–96)
Lees verderTvI - jaargang 18, nummer 1, maart 2023
E.P.M. den Drijver MSc, dr. J.J. Verweij , prof. dr. J.A.J.W. Kluytmans
Antibioticaresistentie is een toenemend probleem in de gezondheidszorg. Vooral bij de gramnegatieve bacteriën is er een grote verscheidenheid aan resistentiemechanismen voor verschillende antibiotica, zoals onder andere de bètalactamgroep. Naast de reeds veelvoorkomende ‘extended spectrum’-bètalactamasen, leveren de AmpC-bètalactamasen een significante bijdrage aan de resistentie van gramnegatieve bacteriën. Een deel van de resistentiemechanismen is al intrinsiek aanwezig op het chromosoom van de bacterie, maar deze resistentiemechanismen kunnen ook via plasmiden van bacterie op bacterie worden overgedragen. Dit laatste kan een significante factor zijn bij de verspreiding en toename van antibioticaresistentie. Dit artikel beoogt meer inzicht te geven in de achtergrond van de AmpC-bètalactamasen, alsmede de epidemiologie en de diagnostiek. Het biedt handvatten aan de arts-microbioloog en internist-infectioloog voor de diagnostiek, behandeling en preventie van verdere transmissie van dit resistentiemechanisme.
(TIJDSCHR INFECT 2023;18(1):8–15)
Lees verderTvI - jaargang 17, nummer 6, december 2022
dr. K.S.M. Benschop , dr. ir. E. Duizer
Enterovirussen (EV’s) en parechovirussen (PEV’s) komen wereldwijd voor en kunnen een grote variëteit aan symptomen veroorzaken. De klinische EV/PEV-surveillance is primair gericht op het uitsluiten, dan wel bevestigen van poliovirus (PV) in fecesmaterialen die positief getest worden voor EV, en secundair op het monitoren van non-polio-EV’s (NPEV’s) en PEV’s in alle soorten EV- en PEV-positieve materialen. Door de toename van ernstige klinische presentaties wordt het monitoren van NPEV- en PEV-circulatie steeds belangrijker in de kliniek en voor de volksgezondheid. Het doel van deze studie is om zowel de epidemiologische en virologische karakteristieken van NPEV- en PEV-circulatie van 2015–2021 in kaart te brengen en om te onderzoeken in hoeverre PV adequaat werd uitgesloten in deze periode. De surveillance is een samenwerking tussen het RIVM en een landelijk dekkend netwerk van medische microbiologische laboratoria die EV/PEV-diagnostiek en/of typering verrichten (n=36). Gegevens omtrent EV/PEV-diagnostiek en/of typering van 2015–2021 zijn geanalyseerd en geven de detectie en circulatie van PV, NPEV’s en PEV’s en de verschillende typen weer per jaar en per maand (seizoen). Het aantal geteste klinische materialen is met de jaren toegenomen. Gemiddeld worden per jaar respectievelijk 28.740 en 18.718 materialen met een verdenking van een EV- of PEV-infectie getest. Het percentage positieve materialen schommelt tussen 5–9% (EV) en tussen de 1,5–3,5% (PEV). De SARS-CoV-2-pandemie en COVID-19-maatregelen hebben geleid tot een afname van de circulatie van NPEV’s en PEV’s, met name in 2020. De meeste EV- en PEV-positieve materialen werden voornamelijk in de zomer gevonden, met uitloop naar de herfst/vroege winter. In 2020 en 2021 was de detectie in de herfst/vroege winter echter hoger dan in de zomer. De NPEV-typen CV-A6, CV-B5, E-6, E-11, E-25, en EV-D68, en PEV-typen PEV-A1 en PEV-A3 werden frequent gevonden in de onderzochte periode. Op basis van de gegevens is het percentage getypeerde EV-positieve fecesmaterialen rond 60–70%; dit daalt door de studiejaren heen. Het percentage EV-positieve fecesmaterialen waarin PV is uitgesloten was echter lager en lag rond 50–60%. Dit komt doordat slechts een klein deel van de getypeerde EV-positieve fecesmaterialen waarin geen NPEV-type is geïdentificeerd, is gekweekt op PV-gevoelige cellen (L20B-cellen). Typering van EV- en PEV-positieve materialen is essentieel om de epidemiologische en virologische karakteristieken van NPEV- en PEV-circulatie in kaart te brengen, alsmede voor PV-detectie. Deze gegevens, en indien mogelijk in combinatie met klinische gegevens, worden gebruikt voor vroegsignalering en uitbraak/verheffingsonderzoek van NPEV’s en PEV’s voor het monitoren van potentiële bedreigingen voor de volksgezondheid.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(6):217–26)
Lees verderTvI - jaargang 17, nummer 5, oktober 2022
M.L.M. Prins MSc, dr. A.H.E. Roukens
Vaccinaties zijn een zeer effectief middel om infectieziekten te voorkomen in tijden van een epidemie of pandemie, en worden met name intramusculair of subcutaan toegediend. Een fractionele vaccindosering, toegediend in de papillaire dermis (intradermaal), kan echter even effectief zijn als een standaard dosering, toegediend in de spier. Dit komt door de ruime aanwezigheid van antigeenpresenterende cellen, zoals dendritische cellen, in de dermis. Deze cellen spelen een belangrijke rol bij het activeren van zowel de aangeboren als het verworven immuunsysteem, waardoor een snellere, effectievere immuunrespons optreedt. Naast de standaardmethode van intradermale vaccinatie (Mantoux- of tuberculine-huidtest), worden steeds meer andere intradermale vaccinatietechnieken ontwikkeld, zoals jet-injectoren en micronaaldpleisters, ook wel ‘arrays’ of ‘patches’ genoemd. Het belangrijkste voordeel van intradermale vaccinatie is het dosisbesparende effect, waardoor meer mensen met dezelfde vaccinvoorraad gevaccineerd kunnen worden. Wel moet de mate van dosisbesparing voor elk vaccin apart worden onderzocht. Daarnaast kan intradermale vaccinatie leiden tot minder systemische bijwerkingen en meer lokale bijwerkingen, hoewel deze over het algemeen mild zijn en vanzelf overgaan.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(5):168–74)
Lees verderTvI - 2022, nummer 4, september 2022
dr. X. Zhou , drs. R.H. de Kleine , dr. W.S. Lexmond , dr. E.H. Schölvinck , prof. dr. H.G.M. Niesters , dr. K.J. von Eije
In april 2022 meldde het Verenigd Koninkrijk aan de Wereldgezondheidsorganisatie een toename van het aantal gevallen met onbegrepen hepatitis en enkele gevallen van acuut leverfalen (‘acute liver failure’: ALF) bij relatief jonge, voorheen gezonde kinderen. Nadien hebben andere landen, waaronder Nederland, ook een toename gerapporteerd. Door het ontbreken van een eenduidige oorzaak is het opvallend dat frequent ook een adenovirus in het bloed bij deze kinderen werd aangetoond. Bij een deel van de patiënten is een actieve of doorgemaakte SARS-CoV-2-infectie aangetoond en werden daarnaast andere virussen gedetecteerd, waaronder ‘adeno-associated virus’ 2 (AAV-2) en herpesvirussen. Een combinatie van de SARS-CoV-2-infectie zelf of de effecten van de lockdowns met veranderde patronen van immuniteit en een hoge virale circulatie van adenovirus op een afwijkend epidemiologisch tijdstip, kunnen van invloed zijn op de huidige toename van hepatitis en pediatrische ALF. Vanwege deze onduidelijke relatie is het van groot belang om bij nieuwe gevallen adequate diagnostiek in te zetten. Op internationaal niveau wordt samengewerkt om snel de rol van het adenovirus, AAV-2, SARS-CoV-2 en de genetische predispositie te verhelderen.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(4):128–34)
Lees verderTvI - 2022, nummer 4, september 2022
dr. A.K. van der Bij , dr. K. Belghazi , drs. W.A.C. Vonhof-Koekoek , drs. A.L.J. Verhulst , drs. B.E. Bossenga , dr. J.C. Dutilh
Intraveneuze antibioticabehandeling in de thuissituatie (‘outpatient parenteral antimicrobial therapy’: OPAT) wordt steeds vaker ingezet om de behandeling van patiënten met infecties (deels) te verplaatsen van het ziekenhuis naar de eigen woonomgeving. OPAT is patiëntvriendelijk en kosteneffectief, en wordt door patiënten zeer gewaardeerd. Evaluatie onder zowel patiënten als medewerkers in het Diakonessenhuis, een algemeen opleidingsziekenhuis, laat zien dat er ruimte voor verbetering is. Verbeteringen zijn onder andere mogelijk door medewerkers te scholen om patiënten die in aanmerking komen voor OPAT te identificeren en om adequate follow-up te borgen, inclusief kwaliteitsmonitoring met een feedbackloop om de kwaliteit van OPAT te evalueren en te verbeteren. Informatievoorziening over de voor- en nadelen van OPAT, bijwerkingen en complicaties, voor patiënten en hun familie in kader van ‘shared decision making’ dient structureel te worden gegeven. Daarnaast kan zelfredzaamheid en verantwoordelijkheid van patiënten worden vergroot door actief de zelftoediening van OPAT aan te bieden en patiënten hiervoor te trainen.
(TIJDSCHR INFECT 2022;17(4):135–40)
Lees verder