OVERZICHTSARTIKELEN

Betere overleving na een -bacteriëmie bij betrokkenheid van het antibioticateam en bundelaanpak?

TvI - jaargang 13, nummer 1, maart 2018

M.A.N.P. van den Hurk , dr. J.M. Fonville , dr. H.S.M. Ammerlaan , C.M. Miedema , S. Sanders , I.T.M.A. Overdevest

SAMENVATTING

Staphylococcus aureus is een van de meest voorkomende verwekkers van een bacteriëmie. Een Staphylococcus aureus-bacteriëmie (SAB) heeft een hoge mortaliteit, mede door een vaak gecompliceerd beloop met strooihaarden. Uit literatuuronderzoek blijkt dat een bundelaanpak en de betrokkenheid van een multidisciplinair antibioticateam de uitkomst van SAB significant verbeteren. We hebben retrospectief beoordeeld wat de invloed is van ons antibioticateam op de aanpak van SAB en op de mortaliteit en het recidiefrisico voor de patiënt. Tevens werd onderzocht welke onderdelen in het behandeltraject de meeste invloed hadden op de prognose van de patiënt.

(TIJDSCHR INFECT 2018;13(1):3-10)

Lees verder

Bacteriën als wapen

TvI - jaargang 12, nummer 6, december 2017

Ir, dr. M.C. de Vries , dr. B.C.G. Voordouw , dr. F.A.G. Reubsaet

SAMENVATTING

Bacteriën werden al ingezet in de strijd ver voordat hun bestaan bekend was. Die dreiging is nog steeds aanwezig in de vorm van bioterrorisme. Om hierop voorbereid te zijn, moet allereerst goede diagnostiek beschikbaar zijn om de bacteriën die gebruikt kunnen worden, te identificeren. Het herkennen van bacteriën die zijn vermeld op dreigingslijsten, in combinatie met signalen zoals een ziektebeeld dat afwijkt van het reguliere beeld (bijvoorbeeld respiratoir in plaats van cutaan) en toename van het aantal gevallen buiten de endemische regio of het seizoen, kunnen wijzen op bioterrorisme. De aandacht richt zich, net als bij een natuurlijke uitbraak, op het behandelen van patiënten en eventueel blootgestelden, bronopsporing en de veiligheid van verplegend en laboratoriumpersoneel. Dit artikel behandelt het bewust verspreiden van humaan pathogene bacteriën en de consequenties hiervan voor de medische praktijk.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(6):186-95)

Lees verder

Bescherming van de pasgeborene tegen kinkhoest; wat is de optimale strategie?

TvI - jaargang 12, nummer 6, december 2017

N.A.T. van der Maas , dr. W.L.M. Ruijs , dr. N. Rots , dr. H.E. de Melker

SAMENVATTING

Kinkhoest komt wereldwijd nog veel voor. Ondanks een continu hoge vaccinatiegraad is dat ook in Nederland het geval. De kinkhoestvaccinatie binnen het Rijksvaccinatieprogramma wordt aangeboden op 2, 3, 4 en 11 maanden. Op 4-jarige leeftijd volgt nog een herhalingsvaccinatie. Deze serie biedt goede bescherming vanaf ongeveer 6 maanden tot 8–9 jaar. Vooral jonge, nog niet (volledig) gevaccineerde baby’s hebben een hoog risico op kinkhoest en ook op een ernstig beloop en complicaties. In december 2015 heeft de Gezondheidsraad alle mogelijkheden om deze kwetsbare groep beter te beschermen systematisch onderzocht. De Gezondheidsraad concludeerde dat kinkhoestvaccinatie in het derde trimester van de zwangerschap de beste manier is om dit te bereiken. De antistoffen die worden overgedragen van moeder naar kind via de placenta beschermen het kind tot de eigen vaccinaties voldoende effect hebben. Kinkhoestvaccinatie in de zwangerschap wordt wereldwijd, onder andere in Engeland en België, steeds vaker toegepast, met een goede effectiviteit. Tot nu toe zijn er geen ernstige negatieve effecten van de vaccinatie aangetoond. Ondanks het feit dat de maternale antistoffen een remmend effect hebben op de antistofrespons van het kind op de eigen vaccinaties, is er 3 jaar na invoering in Engeland geen daling van de effectiviteit van deze kindervaccinaties gevonden bij kinderen van moeders die tijdens hun zwangerschap gevaccineerd zijn.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(6):196-202)

Lees verder

Import en verspreiding van ‘extended’- spectrum betalactamase-producerende Enterobacteriaceae door internationale reizigers (COMBAT-studie): een prospectieve, multicenter cohort-studie

TvI - jaargang 12, nummer 5, oktober 2017

dr. M.S. Arcilla , dr. J.M. van Hattem , dr. M.R. Haverkate , dr. M.C.J. Bootsma , dr. P.J.J. van Genderen , dr. A. Goorhuis , prof. dr. M.P. Grobusch , dr. A.M. Oude Lashof , dr. N. Molhoek , dr. C. Schultsz , dr. E.E. Stobberingh , dr. H.A. Verbrugh , dr. M.D. de Jong , dr. D.C. Melles , dr. J. Penders

SAMENVATTING

Internationaal reizen draagt bij aan de verspreiding van antimicrobiële resistentie. Wij onderzochten de acquisitie van ‘extended’-spectrum bètalactamase-producerende Enterobacteriaceae (ESBL-E) tijdens internationaal reizen, met een focus op de risicofactoren voor acquisitie, de duur van kolonisatie, en de transmissiekans in de thuissituatie. De data zijn eerder gepresenteerd in The Lancet Infectious Diseases. Binnen de prospectieve, multicenter COMBAT-studie, zijn 2.001 Nederlandse reizigers en 215 niet-reizende huisgenoten geïncludeerd. Ontlastingsmonsters en vragenlijsten over demografische gegevens, comorbiditeit, en gedrag werden verzameld voor, direct na en één, drie, zes en twaalf maanden na terugkomst. Monsters zijn gescreend op de aanwezigheid van ESBL-E. In monsters van direct na de reis zijn ESBL-genen gekarakteriseerd middels sequentieanalyse. Een PCR met speBIfieke primers voor de plasmidaal-gecodeerde beta-lactamasegenen TEM, SHV, en CTX-M groep 1, 2, 8, 9 en 25 is gebruikt om de aanwezigheid van ESBL-genen in vervolgmonsters te bevestigen. Multivariabele regressieanalyses zijn uitgevoerd om risicofactoren voor acquisitie en verlengde duur van kolonisatie te identificeren en een mathematisch model is ontwikkeld om de transmissiekans in de thuissituatie vast te stellen. 633 (34,3%) van 1.847 reizigers die ESBL-negatief waren voor de reis en die een monster hadden opgestuurd na terugkomst verwierven een ESBL-E tijdens internationaal reizen (95% BI 32,1-36, 5%), met de hoogste acquisitiepercentages onder reizigers naar Zuid-Azië (136/181, 75,1%, 95% BI 68,4-80,9%). Belangrijke risicofactoren voor ESBL-E-acquisitie waren antibioticagebruik tijdens de reis (gecorrigeerde odds ratio (OR) 2,69, 95% BI 1,79-4,05), reizigersdiarree die aanhield bij terugkomst (2,31, 95% BI 1,42-3,76), en pre-existente chronische darmziekte (2,10, 1,13-3,90). De mediane duur van kolonisatie na de reis was 30 dagen (95% BI 29–33). Vijfenzestig (11,3%) van de 577 reizigers bleven gekoloniseerd tot twaalf maanden na terugkomst. CTX-M enzym groep 9 ESBLs waren geassocieerd met een significant langere kolonisatieduur (mediane duur 75 dagen; 95% BI 48–102, p=0.0001). Transmissie werd gezien bij 13 (7,7%) van 168 huisgenoten. De transmissiekans van ESBL-E naar een andere huisgenoot was 12% (95% BI 5–18). Internationaal reizen levert een substantiële bijdrage aan de acquisitie en verspreiding van ESBL-E. Reizigers naar gebieden met een hoog risico op ESBL-E-acquisitie moeten worden beschouwd als potentiële dragers van ESBL-E tot 12 maanden na de reis.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(5):156-66)

Lees verder

De toekomst van hiv-vaccinonderzoek; wat zijn de meest veelbelovende nieuwe strategieen?

TvI - jaargang 12, nummer 5, oktober 2017

M.M. van Haaren , M.J. van Gils

SAMENVATTING

De ontwikkeling van een hiv-vaccin is een moeilijkere opgave gebleken dan in eerste instantie werd gedacht. De grote variatie tussen verschillende hiv-virussen en hun snelle mutatiesnelheid zorgen ervoor dat de door een vaccin opgewekte immuunreactie bijzonder breed moet zijn, wil er volledige bescherming optreden. Binnen het hiv-vaccinveld bestaan twee grote onderzoeksrichtingen. Eén stroming richt zich op het induceren van breed neutraliserende antilichamen. Er is echter een andere stroming die probeert cytotoxische T-cellen te activeren. Binnen beide stromingen worden verschillende strategieën toegepast om dit te bewerkstelligen. Het lijkt waarschijnlijk dat beide richtingen uiteindelijk gecombineerd zullen worden voor een optimaal resultaat.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(5):148-53)

Lees verder

ESBL, in alle hoeken

TvI - jaargang 12, nummer 5, oktober 2017

dr. A.P. van Dam

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(5):154-5)

Lees verder

Influenza: huidige vaccins en ontwikkelingen in de nabije toekomst

TvI - jaargang 12, nummer 4, september 2017

dr. E. van Doorn , prof. dr. A.L.W. Huckriede , dr. E. Hak

SAMENVATTING

Influenza is een belangrijke respiratoire virale infectie met hoge morbiditeit en mortaliteit als gevolg, met name in de populaties met een hoog risico op complicaties zoals ouderen en patiënten met een chronische aandoening. Sinds de jaren 40 van de vorige eeuw wordt er gebruik gemaakt van vaccins om een infectie met het influenzavirus en ernstige ziekte te voorkomen. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de geregistreerde griepvaccins en de belangrijkste beperkingen van deze vaccins. Jaarlijks dient het vaccin aangepast te worden omdat het virus muteert en het oude vaccin niet in staat is een afweerreactie tegen het veranderde virus op te roepen. Vooral de intrinsieke onzekerheden in het proces van de jaarlijkse voorspelling van de circulerende influenzastammen en de selectie van de vaccinstammen zijn factoren waardoor de effectiviteit van huidige griepvaccins niet optimaal is. Dit artikel geeft ook inzicht in de ontwikkelingen op het gebied van influenzavaccins die een langdurige en brede bescherming kunnen bieden tegen een variatie aan influenzavirusstammen. Hierdoor zullen de jaarlijkse voorspelling en hervaccinatie mogelijk tot het verleden gaan behoren.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(4):110-7)

Lees verder