OVERZICHTSARTIKELEN

Werkzaamheid van chloroquine en hydroxychloroquine bij de behandeling van COVID-19

TvI - jaargang 15, nummer 3, juni 2020

M. ter Avest MSc, drs. H.W.H.A. Fleuren , dr. A.S.M. Dofferhoff

SAMENVATTING

Chloroquine en hydroxychloroquine zijn in de afgelopen maanden bij veel patiënten ingezet als potentiële behandeling voor COVID-19. Beide geneesmiddelen laten in vitro een remmend effect zien op SARSCoV-2, maar de tot nu toe beschikbare publicaties over klinische studies laten wisselende resultaten in vivo zien. Veel van de klinische studies bevatten kleine patiëntaantallen. Ook zijn diverse kanttekeningen te plaatsen bij de studieopzet en -uitvoer. Daarnaast blijkt uit verschillende onderzoeken dat het gebruik van deze middelen gepaard kan gaan met belangrijke en soms fatale bijwerkingen. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om te bepalen of chloroquine en hydroxychloroquine effectief zijn bij de behandeling van COVID-19. Goede gecontroleerde, gerandomiseerde studies naar de effectiviteit van chloroquine en hydroxychloroquine bij COVID-19 zijn noodzakelijk, alvorens deze middelen als standaardbehandeling voor te schrijven.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(3):97-104)

Lees verder

Diagnostiek van teken-encefalitis

TvI - jaargang 15, nummer 3, juni 2020

dr. V. Hira

SAMENVATTING

Sinds 2016 is bekend dat het teken-encefalitisvirus endemisch is in Nederland. Bij klachten passend bij teken-encefalitisvirus behoort tekenencefalitis daarom te worden meegenomen in de differentiaaldiagnose. Het klinisch beloop van een infectie met het Europese type is vaak bifasisch, waarbij de patiënt eerst een periode doormaakt met aspecifieke klachten (zoals koorts en hoofdpijn), later gevolgd door een periode met neurologische symptomen. Aangezien moleculaire diagnostiek vaak foutnegatief is, omdat bij presentatie vaak geen sprake meer is van viremie, wordt de diagnose vooral gesteld met serologisch onderzoek van bloed en/of liquor. Hierbij dient rekening te worden gehouden met kruisreactiviteit met andere flavivirussen. Een goede anamnese is cruciaal voor een juiste interpretatie van de resultaten van het serologisch onderzoek.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(3):105-10)

Lees verder

Melioidose: een tropische tijdbom

TvI - jaargang 15, nummer 2, april 2020

dr. M. Bierhoff , dr. E. Birnie , prof. dr. W.J. Wiersinga , prof. dr. M. van Vugt

SAMENVATTING

Melioidose is een tropische infectieziekte die wordt veroorzaakt door de gramnegatieve bodembacterie Burkholderia pseudomallei. De klinische symptomen variëren van abcesvorming tot sepsis. Melioidose komt met name voor in Zuidoost-Azië en het tropische noorden van Australië, maar recentelijk is gebleken dat de ziekte in meer landen voorkomt dan eerder werd gedacht. Door toenemende toerisme en migratie naar endemische gebieden is het van belang de symptomen van deze ziekte snel te herkennen en adequate behandeling te starten. Melioidose wordt ook wel beschouwd als een opportunistische infectie, omdat voornamelijk patiënten met onderliggend lijden (bijvoorbeeld diabetes, chronische long-, lever- en nierziekten) het meeste risico lopen op deze ziekte. Een besmetting met B. pseudomallei kan worden vastgesteld met behulp van kweekmedia (routine of specifiek), directe detectie op klinisch materiaal met bijvoorbeeld PCR en serologie. De behandeling bestaat uit een intensieve fase van minimaal 2 weken intraveneuze toediening van ceftazidim of een carbapenem, gevolgd door een eradicatiefase van ten minste 3 maanden met orale antibiotica met bijvoorbeeld cotrimoxazol of amoxicilline/clavulaanzuur. Vroege herkenning van de ziekte bij reizigers is van groot belang om mortaliteit te voorkomen.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(2):47-52)

Lees verder

Vaccinatie van immuungecompromitteerde patiënten: veiligheid of schijnzekerheid?

TvI - jaargang 15, nummer 2, april 2020

drs. H.M. Garcia Garrido , dr. A. Vollaard , dr. A. Goorhuis

SAMENVATTING

Immuungecompromitteerde patiënten, waaronder patiënten die immuunsuppressiva gebruiken voor een inflammatoire ziekte of orgaantransplantatie, hiv-patiënten en patiënten met een hematologische maligniteit, hebben doorgaans een verhoogd infectierisico. Een deel van deze infecties is te voorkomen door middel van vaccinatie. Levend verzwakte vaccins zijn echter meestal gecontra-indiceerd en de immuunrespons op geïnactiveerde vaccins is bij immuungecompromitteerden verminderd. Toch wordt vaccinatie zinvol geacht en aanbevolen in internationale richtlijnen. Influenzavaccinatie is geïndiceerd bij alle immuungecompromitteerde patiënten wegens een ernstiger verloop en hoger risico op complicaties. Pneumokokkenvaccinatie met het conjugaatvaccin (Prevenar13®) gevolgd door het polysacharidevaccin (Pneumovax23®) wordt aanbevolen bij immuungecompromitteerden, vanwege een verhoogde incidentie van invasieve pneumokokkenziekte. Bij overige vaccins, zoals reizigers- en hepatitis B-vaccins, moet op basis van individuele risicofactoren het nut van vaccinatie worden overwogen. Klinische onderzoeken die de effectiviteit van vaccinaties onderzoeken in de immuungecompromitteerde populatie zijn schaars, maar een goede serologische respons op vaccinatie is uitgebreid beschreven. Het is van groot belang dat behandelaars van immuungecompromitteerde patiënten, bij voorkeur voor het starten met immuunsuppressieve behandeling, nadenken over de vaccinatiestatus van de patiënt, zodat tijdig een adequaat vaccinatietraject kan worden gestart. Overkoepelende vaccinatierichtlijnen zijn hierbij noodzakelijk.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(2):53-60)

Lees verder

Door teken overgedragen infectieziekten in Nederland: meer dan de ziekte van Lyme alleen

TvI - jaargang 15, nummer 2, april 2020

ir. M. Montizaan , drs. D. Hoornstra , dr. K. Kremer , K. van den Wijngaard , prof. dr. J. Hovius , dr. H. Sprong

SAMENVATTING

De bekendste en meest voorkomende door teken overgedragen aandoening is de ziekte van Lyme. Een minder bekende en minder voorkomende ziekte is teken-encefalitis, een ziekte waarvan sinds 2016 duidelijk is dat jaarlijks enkele mensen deze in Nederland oplopen. Teken kunnen verschillende andere micro-organismen met zich mee dragen, waaronder Anaplasma-, Babesia- en Rickettsia-soorten en een ‘relapsing fever’ Borrelia. Dit artikel beschrijft de epidemiologie en symptomen van infecties met door teken overgedragen micro-organismen in Nederland en de beschikbare diagnostiek. Ondanks dat in teken micro-organismen, anders dan Lyme-spirocheten, relatief vaak worden gevonden, zijn slechts weinig tot geen casus beschreven. Dit kan meerdere oorzaken hebben. Om meer inzicht in deze oorzaken te krijgen en om de diagnostiek te verbeteren, is een studie gestart om te onderzoeken hoe vaak deze micro-organismen voorkomen bij patiënten met koorts na een tekenbeet. Daarnaast kan een verhoogde bewustwording bij artsen en arts-microbiologen van andere door teken overgedragen infectieziekten ook leiden tot de identificatie van meer patiënten. Dit kan bijdragen aan een betere inschatting van de maatschappelijke en klinische impact van de verschillende door teken overgedragen aandoeningen in Nederland.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(2):61-6)

Lees verder

Cytomegalovirus-pneumonitis: wanneer wel en niet aan denken?

TvI - jaargang 15, nummer 1, februari 2020

drs. C. Oliveira dos Santos , dr. M. Knoester

SAMENVATTING

Het humane cytomegalovirus (CMV) komt wereldwijd voor en infecties kunnen optreden bij personen met en zonder afweerstoornissen. Dit artikel beschrijft het ziektebeeld van CMV-pneumonitis en bespreekt wanneer de clinicus dit ziektebeeld zou moeten opnemen in de differentiaaldiagnose. Bij de immuuncompetente patiënt komt CMV-pneumonitis zelden voor, maar moet daar wel aan worden gedacht bij een klinisch beeld van een virale pneumonie en klachten van malaise, faryngitis, lymfadenopathie en/of transaminasestijging. CMV-pneumonitis moet bij een immuungecompromitteerde patiënt worden overwogen als sprake is van een interstitiële pneumonie en de waarschijnlijkheid stijgt als ook sprake is van leukopenie, trombocytopenie en/of verhoogde transaminasen in serum. De diagnose CMV-pneumonitis kan, na beeldvorming met een CT-scan met een hoge resolutie, het beste worden gesteld met realtime PCR op materiaal verkregen via broncho-alveolaire lavage. Een CMV-pneumonitis wordt gedurende minimaal 21 dagen behandeld met (val)ganciclovir, waarbij de dosering afhankelijk is van de nierfunctie en op geleide van ganciclovirspiegels kan worden aangepast.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(1):3-8)

Lees verder

Necrotiserende wekedeleninfecties in Nederland

TvI - jaargang 15, nummer 1, februari 2020

J. Suijker MSc, drs. J.C. Sinnige , drs. E. de Jong , dr. A. Meij-de Vries

SAMENVATTING

Een necrotiserende wekedeleninfectie (NWDI) is een (meestal bacteriële) infectie van de diepe weke delen. De bekendste NWDI is een fasciitis necroticans, die zich snel over de fascie verspreidt. De incidentie van NWDI varieert van 0,4–7,45 per 100.000 persoonsjaren. De recentst gerapporteerde mortaliteit in Nederland is 32%. Op basis van de veroorzakende pathogenen worden verschillende typen NWDI’s onderscheiden. Afhankelijk van patiëntkenmerken en verwekker(s) zijn er, naast veel overeenkomsten, ook verschillen in presentatie. In zijn algemeenheid is sprake van hevige pijn, progressieve huidafwijkingen en afwijkende vitale parameters. Zoals de Nederlandse richtlijn Necrotiserende wekedeleninfectie voorschrijft, dient bij verdenking op een NWDI met spoed chirurgische inspectie plaats te vinden en wordt weefsel afgenomen voor een cito-grampreparaat en kweken. Overig aanvullend onderzoek dient niet tot vertraging te leiden. Een CT-scan wordt alleen geadviseerd wanneer sprake is van gebieden die klinisch moeilijk te beoordelen of lastig chirurgisch te benaderen zijn. Behandeling bestaat uit antibiotica, chirurgisch débridement en waar nodig ondersteuning van vitale functies. Indien sprake is van streptokokken in het grampreparaat adviseert de richtlijn tevens behandeling met intraveneuze immuunglobulinen. Indien de definitieve kweek Streptococcus pyogenes laat zien, dient deze door de hoofdbehandelaar en het laboratorium voor microbiologie te worden gemeld bij de GGD. Re-inspectie van de wonden dient 6–12 uur na de eerste operatie plaats te vinden of eerder bij klinische achteruitgang. Vaak zijn meerdere operaties noodzakelijk, wat leidt tot littekens waarvan patiënten levenslang klachten kunnen ondervinden.
(TIJDSCHR INFECT 2020;15(1):9-16)

Lees verder