OVERZICHTSARTIKELEN

Elk jaar een nieuw griepvaccin. Hoe wordt de samenstelling ervan bepaald?

TvI - jaargang 12, nummer 1, februari 2017

dr. A. Meijer , J. Timmermans , dr. G. A. Donker , dr. W. van der Hoek , dr. G. F. Rimmelzwaan

SAMENVATTING

Het productieproces van het griepvaccin voor de seizoensgriep duurt ruim een half jaar. Twee keer per jaar, in februari voor het noordelijk halfrond en in september voor het zuidelijk halfrond, wordt door de World Health Organization een onderbouwde aanbeveling gedaan voor de samenstelling van het griepvaccin voor het komende griepseizoen. Echter, door continue evolutie van de griepvirussen kan nooit met absolute zekerheid voorspeld worden welke griepvirussen met welke antigene eigenschappen de volgende griepepidemie zullen veroorzaken. Hierdoor kan de antigene gelijkenis van het vaccinvirus met het epidemische virus soms suboptimaal zijn, met verminderde bescherming door vaccinatie tot gevolg. Er is geen of nauwelijks bescherming door het seizoensgriepvaccin tegen voor de mens compleet nieuwe (pandemische) influenzavirussen, meestal afkomstig van dieren. Daarom is continue en nauwkeurige surveillance van circulerende griepvirussen, de epidemiologie van de griep en de effectiviteit van de griepvaccinatie, tijdens de griepepidemie belangrijk, om tijdig informatie te leveren voor het nemen van maatregelen bij ernstige afwijkingen van het normale patroon. Eventuele maatregelen betreffen bijvoorbeeld voorzien van extra capaciteit bij de huisarts en op ‘intensive care’ in het ziekenhuis en behandeling van ernstig zieke patiënten met antivirale middelen. Daarnaast is die informatie van cruciaal belang voor het aanbevelen van de vaccinsamenstelling voor het volgende griepseizoen.

(TIJDSCHR INFECT 2017;12(1):3-10)

Lees verder

Pre-expositieprofylaxe (PrEP) voor preventie van hiv-infectie: op weg naar implementatie

TvI - jaargang 11, nummer 6, december 2016

dr. E. Hoornenborg , prof. dr. H.J.C. de Vries , dr. M. F. Schim van der Loeff , U. Davidovich , dr. R.A. Achterbergh , M. Prins , namens AMPrEP in het H-TEAM

Samenvatting

Ondanks diverse inspanningen en ontwikkelingen is er geen evidente daling in het aantal nieuwe hiv-infecties dat jaarlijks wordt gediagnosticeerd in Nederland. Pre-expositieprofylaxe, mits correct gebruikt, is zeer effectief om hiv-transmissie te voorkomen, zoals recent werd aangetoond voor dagelijks gebruik (PROUD-studie) en intermitterend gebruik (IPERGAY-studie). Naast voordelen voor het individu, heeft pre-expositieprofylaxe ook een positief effect op de publieke gezondheid doordat hiv-transmissie wordt voorkomen. Pre-expositieprofylaxe is veilig en tot nu toe is er geen toename van het aantal soa’s bij de gebruikers ervan gezien. Pre-expositieprofylaxe wordt nog niet vergoed in Nederland, en of de toepassing van pre-expositieprofylaxe kosteneffectief is, is sterk afhankelijk van de prijs.

(Tijdschr Infect 2016;11(6):191-7)

Lees verder

plaag uit het verleden of een nog reële bedreiging?

TvI - jaargang 11, nummer 6, december 2016

dr. M. Goeijenbier , dr. W. de Jong , dr. J.F.P. Wagenaar , dr. P.J. Wismans , dr. L. Slobbe

Samenvatting

De pest, veroorzaakt door infectie met Yersinia pestis, is een ernstige systemische bacteriële infectie. Naast de drie historische pandemieën, waarvan de eerste reeds in de zesde eeuw beschreven werd, zijn meerdere kleine uitbraken en sporadische gevallen beschreven. Drie markante klinische presentaties van de pest zijn beschreven, namelijk builenpest, pest als septisch ziektebeeld en longpest; waarvan de eerst genoemde het meest frequent voorkomt. Antibiotica gestart vroeg na het ontwikkelen van klachten doet de overlevingskans fors toenemen. Zonder adequate behandeling kennen pestgevallen een zeer hoge mortaliteit variërend van 40% (builenpest) tot bijna 100% (longpest en septische pest). Veelal vindt transmissie plaats via knaagdieren (reservoir) naar de mens via een vector, in het geval van de pest een vlo. Er zijn echter ook genoeg gevallen bekend van transmissie zonder vector. bijvoorbeeld bij het in contact komen met besmet weefsel tijdens de jacht, op laboratoria of een directe mens op mens aerosol-transmissie. De laatste jaren beperken pestuitbraken zich met name tot landelijk Afrika en worden sporadische gevallen in Noord- en Zuid-Amerika beschreven. In dit overzichtsartikel gaan wij dieper in op de huidige epidemiologie en stand van zaken van Yersinia pestis.

(Tijdschr Infect 2016;11(6):198-204)

Lees verder

Immuunmarkers in relatie tot cardiovasculaire ziekte en carotis intima-media dikte in hiv-positieve patiënten: een literatuuroverzicht

TvI - jaargang 11, nummer 5, oktober 2016

dr. A.G. Vos , dr. N.S. Idris , dr. R.E. Barth , dr. K. Klipstein-Grobusch , dr. D.E. Grobbee

Samenvatting

Een hiv-infectie gaat gepaard met een verhoogd risico op het ontwikkelen van cardiovasculaire ziekte. Om inzicht te krijgen in de onderliggende pathogenese is de afgelopen jaren veel onderzoek verricht naar de associatie tussen immuunmarkers en cardiovasculaire ziekte of carotis intima-media dikte in hivgeïnfecteerde patiënten. Dit artikel geeft een overzicht van de stand van zaken. Een systematische search werd verricht in PubMed, EMBASE en Cochrane in Juli 2014 waarbij alle artikelen vanaf 1996 werden geïncludeerd waarin een relatie werd beschreven tussen een immuunmarker en cardiovalsculaire ziekte of carotis intima-media dikte bij hiv-positieve volwassenen. De selectie van artikelen en data-extractie werd verricht door twee auteurs, onafhankelijk van elkaar. De analyse richtte zich op de meest frequent onderzochte immuunmarkers. Een reviewprotocol werd voor aanvang geregistreerd in Prospero (registratie nummer CRD42014010516). Veertig artikelen werden geïdentificeerd, waarvan 8 artikelen cardiovasculaire ziekte als uitkomst hadden, en 32 artikelen carotis intima-media dikte. C-reactieve proteïne, interleukine-6 en d-dimeer waren het meest frequent onderzocht in relatie tot cardiovasculaire ziekte: alle in vier van de acht studies. Genoemde immuunmarkers waren positief gerelateerd aan cardiovasculaire ziekte in drie van de vier studies. C-reactieve proteïne, interleukine-6 en oplosbaar vasculair cel adhesiemolecuul-1 (sVCAM-1) waren het meest frequent onderzocht in relatie tot carotis intima-media dikte. Geen van de immuunmarkers was geassocieerd met carotis intima-media dikte. De studies waren te heterogeen in patiëntpopulaties, keuze van immuunmarkers, statistische methodes en carotis intima-media dikteprotocollen om de data samen te kunnen voegen in een meta-analyse. Dit literatuuroverzicht laat zien dat er een relatie bestaat tussen C-reactieve proteïne, interleukine-6, d-dimeer en cardiovasculaire ziekte, maar een associatie tussen enige immuunmarker en carotis intima-media dikte kon niet worden aangetoond. Vervolgonderzoek zou zich moeten richten op longitudinale studies waarbij de keuze voor een immuunmarker zorgvuldig overwogen dient te worden, en waarin gebruik gemaakt wordt van gestandaardiseerde statistische benaderingen en protocollen met betrekking tot meting van de carotis intima-media dikte.

(Tijdschr Infect 2016;11(5):157-68)

Lees verder

Pathogenese van het hiv-reservoir en hiv-cure strategieën

TvI - jaargang 11, nummer 4, september 2016

dr. C. Rokx , prof. dr. A. Verbon , dr. CA.B. Boucher

Samenvatting

Genezing van het humaan immuundeficiëntie virus (hiv) is nog steeds niet mogelijk, ondanks veel en baanbrekend onderzoek. De oorzaak is dat hiv in het humane DNA van CD4 T+-lymfocyten integreert. Een deel van deze hiv-geïnfecteerde CD4+-T-lymfocyten differentiëren tot latent geïnfecteerde geheugencellen waarin nagenoeg geen transcriptie van hiv plaatsvindt. Hierdoor blijven deze cellen onopgemerkt voor het immuunsysteem. Deze latente hiv-geïnfecteerde cellen vormen het hiv-reservoir. De huidige generatie medicijnen, de replicatieremmers, hebben geen effect op het reservoir. Het is vanwege dit persisterende reservoir en de resulterende suboptimale immuunrespons dat hiv snel terugkeert in het bloed van patiënten als de antiretrovirale therapie wordt gestaakt. Bij de zoektocht naar genezing van hiv zal in ieder geval rekening gehouden moeten worden met dit reservoir. Genezing van hiv is mogelijk te bereiken door methodes te onderzoeken die het reservoir ofwel elimineren (steriliserende cure) ofwel controleren (functionele cure). Kennis van de laatste inzichten in de pathogenese van de hiv-replicatiecyclus en de vorming van het reservoir kunnen helpen om strategieën te ontwikkelen die de omvang van het reservoir kunnen beperken en mogelijk leiden tot cure. Momenteel zijn op dit gebied vier strategieën onderzocht bij mensen: het starten van antiretrovirale therapie tijdens een acute hiv-infectie, allogene stamceltransplantatie al dan niet in combinatie met intensieve inductietherapie, genetische manipulatie en het gebruik van ‘latency reversing agents’. Dit artikel geeft een overzicht van de laatste inzichten in de pathogenese van de hiv-replicatiecyclus, reservoirvorming en deze vier strategieën voor een genezing van hiv.

(Tijdschr Infect 2016;11(4):116-22)

Lees verder

Nood breekt wetten: een ziekenhuisprotocol voor asielzoekers, afgeleid van de Werkgroep Infectie Preventie (WIP)-richtlijn ‘Maatregelen tegen overdracht van bijzonder resistente micro-organismen (BRMO)’

TvI - jaargang 11, nummer 4, september 2016

dr. B. Kesztyüs , dr. D. Cornish

Samenvatting

Op de grens van Groningen en Drenthe bevindt zich sinds 1997 de primaire opvanglocatie voor asielzoekers. Door de enorme toestroom van vluchtelingen sinds begin 2014 werden artsen-microbioloog en deskundigen infectiepreventie van de ziekenhuizen in het Noordoosten van Nederland (Groningen en Drenthe) geconfronteerd met een aantal toevalsbevindingen bijzonder resistente micro-organismen (BRMO). Het hoge percentage resistente bacteriën bij asielzoekers en een beperkt aantal isolatiekamers heeft geleid tot een apart isolatie- en screeningsprotocol voor deze groep patiënten en in de ziekenhuizen te implementeren.

(Tijdschr Infect 2016;11(4):123-9)

Lees verder

Hepatitis C-resistentie heeft zelden invloed op de behandeling met antivirale middelen

TvI - jaargang 11, nummer 3, juni 2016

dr. G.J. Boland , dr. F.I. Lieveld , dr. A.M. Newsum , dr. J.E. Arends , dr. A.M.J. Wensing , dr. J. Schinkel

Samenvatting

De ontwikkeling van volledig orale direct werkende antivirale middelen’ is een enorme stap voorwaarts in de behandeling van infectie met het hepatitis C-virus, maar heeft ook tot nieuwe uitdagingen geleid. De nieuwe middelen hebben als aangrijpingspunten het NS3/4A (protease), het NS5A of het NS5B (polymerase) deel van het hepatitis C-virusgenoom. Hepatitis C-virus is enorm variabel als gevolg van de fouten die het polymerase maakt bij de replicatie waardoor allerlei polymorfismen aanwezig zijn of kunnen ontstaan tijdens therapie, waaronder zogenoemde resistentiegeassocieerde varianten. Aanwezigheid van NS3/4A- of NS5A-resistentiegeassocieerde varianten kunnen leiden tot therapiefalen, terwijl NS5B-resistentiegeassocieerde varianten zelden voorkomen. Kruisresistentie tussen verschillende antivirale middelen met hetzelfde aangrijpingspunt is aanwezig en speelt een rol bij herbehandeling van patiënten die op eerdere therapie faalden. Momenteel wordt het niet aanbevolen om standaard resistentiebepalingen uit te voeren. Resistentiebepaling kan wèl zinvol zijn bij patiënten die op eerdere direct werkende antivirale therapie gefaald hebben voor het bepalen van de vervolgtherapie.

(Tijdschr Infect 2016;11(3):73-80)

Lees verder