Residuele viremie verhoogt risico op cardiovasculaire ziekten

maart 2024 CROI 2024 Marleen Huijsmans

Mensen die leven met hiv hebben een verhoogd risico op atherosclerotische hart- en vaatziekten. Dit risico kan slechts gedeeltelijk verklaard worden door traditionele risicofactoren. In een Nederlandse studie is voor het eerst aangetoond dat residuele viremie een mogelijke risicofactor is voor het ontwikkelen van cardiovasculaire aandoeningen. De resultaten van dit onderzoek werden tijdens CROI 2024 gepresenteerd door promovendus Twan Otten (Radboudumc, Nijmegen).

Hiv-gerelateerde ontstekingen of andere hiv-gerelateerde factoren geven mogelijk een verhoogd risico op cardiovasculaire ziekten bij mensen met hiv. Antiretrovirale therapie (ART) zou moeten resulteren in een niet-detecteerbare hoeveelheid hiv-RNA (‘viral load’). Toch kan bij sommige mensen met hiv die virologisch onderdrukt zijn middels een PCR-test een minimale ‘viral load’ aangetoond worden. Met behulp van data afkomstig uit de 2000HIV-studie werd in de huidige studie onderzocht wat de invloed van deze residuele viremie is op het ontwikkelen van cardiovasculaire ziekten.

Studieopzet

In de 2000HIV-studie werden mensen die leven met hiv (‘people living with HIV’, PLHIV) en ART krijgen, geïncludeerd. De deelnemers werden willekeurig verdeeld over een ontdekkings- en een validatiecohort. PLHIV die virologisch onderdrukt waren (‘viral load’ van <40 kopieën/ml) werden verdeeld in een groep met en een groep zonder residuele viremie. Residuele viremie was gedefinieerd als een ‘viral load’ <40 kopieën/ml en een aangetoonde ‘viral load’ met een PCR-test.

Een belangrijke uitkomstmaat was de incidentie van cardiovasculaire gebeurtenissen (beroerte, ischemische aanval, hartaanval, angina pectoris of perifeer arterieel vaatlijden) gedurende de follow-upperiode van 2 jaar.

Resultaten

Het gehele 2000HIV-cohort bestond uit 1.895 PLHIV die ART kregen. In totaal werden 1.559 mensen willekeurig toegewezen aan het ontdekkingscohort en 336 mensen aan het validatiecohort.

Bij de start van de studie hadden 665 PLHIV residuele viremie en 1.150 hadden een niet-detecteerbare ‘viral load’. Deelnemers met residuele viremie hadden een hogere ‘viral load’ en een kortere duur van de ART, vergeleken met de deelnemers zonder viremie. Het statine- of abacavirgebruik, de therapietrouw, de ART-regimes en de aanwezigheid van carotisplaques bij echografie verschilden niet tussen deelnemers met of zonder residuele viremie. Deelnemers met residuele viremie hadden vaker een hartaanval in de voorgeschiedenis dan degenen zonder viremie. Dit was het geval in zowel het ontdekkingscohort (5,6 vs. 2,7%; OR: 2,28; p=0,01) als het validatiecohort (7,1 vs. 1,5%; OR: 9,6; p=0,04).

Tijdens de follow-upperiode hadden de deelnemers met residuele viremie een twee keer zo hoog risico op een nieuwe cardiovasculaire gebeurtenis dan de deelnemers zonder residuele viremie (ontdekkings- en validatiecohort gecombineerd: 2,9 vs. 1,3%; OR: 2,26; p=0,02).

Conclusie

De huidige Nederlandse cohortstudie is het eerste onderzoek dat aantoont dat residuele viremie een risicofactor is voor eerdere en toekomstige cardiovasculaire ziekten. Dit risico is onafhankelijk van traditionele risicofactoren voor cardiovasculaire ziekten.

Referentie

Otten T, et al. Residual HIV viremia doubles cardiovascular disease incidence independent of classic risk factors. Gepresenteerd tijdens CROI 2024; abstract 783.