OVERZICHTSARTIKELEN

Hepatitis C-opsporing onder migranten in Nijmegen (HECOM)

TvI - jaargang 9, nummer 5, oktober 2014

K. Grintjes , dr. A.S.M. Dofferhoff , dr. F. Stelma , dr. R.P.M. Koene , dr. R van Crevel , dr. M. Van den Muijsenbergh , dr. P. P. Koopmans

Samenvatting

In Nederland wonen veel eerstegeneratiemigranten afkomstig uit landen met een hoge prevalentie van het hepatitis C-virus en hepatitis B-virus. Er zijn in meerdere steden in Nederland screeningsprojecten opgezet om meer inzicht in de prevalentie van hepatitis C-virus en hepatitis B-virus onder eerstegeneratiemigranten te krijgen. Het hepatitis C-opsporing onder migranten-project is als pilotstudy uitgevoerd onder eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte en Polen en betreft een gezamenlijk project van het Universitair Medisch Centrum St. Radboud en de GGD Nijmegen. Dit project richtte zich primair op het vóórkomen van hepatitis C-virus, daarnaast werden de deelnemers ook gescreend op een hepatitis B-virusinfectie. Aangezien de behandelingsmogelijkheden van hepatitis C de laatste jaren aanzienlijk zijn verbeterd, is het zinvol om zoveel mogelijk mensen met een hepatitis C-virusinfectie op te sporen en te behandelen. Het hepatitis C-opsporing bij migranten in Nijmegen-onderzoek werd uitgevoerd om na te gaan hoe vaak hepatitis C-virus-en hepatitis B-virusinfecties onder eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte en Polen voorkomen en tevens om bij te dragen aan meer kennis en bewustwording omtrent hepatitis C en hepatitis B onder eerstegeneratiemigranten. Patiënten met een infectie konden desgewenst in zorg komen bij het Universitair Medisch Centrum St. Radboud. In 2012 werden de eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte en woonachtig in Nijmegen benaderd en gescreend en in 2013 de eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Polen. Voor benadering van de eerstegeneratiemigranten is een combinatie van strategieën gebruikt. In tegenstelling tot de Poolse eerstegeneratiemigranten werd bij de Egyptenaren gebruikt gemaakt van sleutelfiguren uit de eigen gemeenschap. Bij een selectie van de Egyptenaren is er, naast serologische hepatitis C-virustesten (ABBOTT hepatitis C-virustest, Architect Illinois, US), ook gebruik gemaakt van speekseltesten (Oraquick, OraSure Technologies, Bethlehem, US). Tweeëntachtig personen afkomstig uit Egypte werden benaderd, hiervan konden 36 personen worden getest (43,9 %). Er werd geen hepatitis C-virusinfectie vastgesteld. Eén persoon (2,7 %) bleek HBsAg positief en bij drie personen (8,3%) werd een doorgemaakte hepatitis B-virusinfectie aangetoond. Van de 475 eerstegeneratiemigranten geboren in Polen zijn 62 deelnemers getest ( 13,1%). Bij vier van hen (6,5%) werd een positieve hepatitis C-virusserologie gevonden, waarvan 3 (4,8%) een positieve HCV-RNA hadden, passend bij een chronische hepatitis C-virusinfectie. Acht mensen uit de Poolse groep eerstegeneratiemigranten (12,9%) hadden een hepatitis B-virusinfectie doorgemaakt. Het gebruik van sleutelfiguren uit de eigen gemeenschap blijkt cruciaal voor een goede opkomst bij dergelijke screeningsprojecten. Virale hepatitis kwam onverwacht vaak voor onder de Polen in Nijmegen. Opmerkelijk genoeg werd geen hepatitis C-virus gevonden in de groep eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte. Het gebruik van speekseltesten bleek voor de kleine groep eerstegeneratiemigranten afkomstig uit Egypte een praktisch uitvoerbare testmethode te zijn.

(Tijdschr Infect 2014;9(5):126-33)

Lees verder

Poliomyelitis in Syrië: gevolgen voor het Midden-Oosten en voor Nederland

TvI - jaargang 9, nummer 5, oktober 2014

prof. dr. A. Timen , dr. W.L.M. Ruijs , dr. H.E. de Melker , dr. J. van der Have , dr. I. Drijfhout , dr. H.G. van der Avoort

Samenvatting

Naar aanleiding van de uitbraak van poliomyelitis in Syrië heeft Nederland maatregelen getroffen om een eventuele introductie en verspreiding van het poliovirus te voorkomen. Ondanks een uitstekende vaccinatiegraad tegen polio en goede immuniteit op populatieniveau, heeft Nederland een verhoogd risico op polioverspreiding ten opzichte van andere landen in de Europese Unie, vanwege de religieuze bezwaren tegen vaccinatie in de reformatorische gezindte (‘bible belt’). Kinderen van asielzoekers uit Syrië met een leeftijd onder de vijf jaar worden bij binnenkomst in Nederland gevaccineerd. Daarnaast onderzoekt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu het rioolwater van de Centrale Opvanglocatie in Ter Apel en worden asielzoekers uit Syrië gehuisvest buiten de ‘bible belt’. Volgens de Wereldgezondheidsraad vormt de huidige verspreiding van het virus in meerdere landen in de wereld een bedreiging voor de volksgezondheid.

(Tijdschr Infect 2014;9(5):134-9)

Lees verder

De klinische relevantie en diagnostiek van non-tuberculeuze mycobacteriën

TvI - jaargang 9, nummer 5, oktober 2014

dr. J. van Ingen

Samenvatting

Non-tuberculeuze mycobacteriën zijn milieubacteriën, genetisch verwant aan de verwekkers van tuberculose en lepra. De non-tuberculeuze mycobacteriën zijn echter opportunistische pathogenen van sterk wisselende virulentie. In Nederland lijkt het aantal patiënten met ziekte veroorzaakt door non-tuberculeuze mycobacteriën toe te nemen, zoals ook in andere geïndustrialiseerde landen het geval is. Non-tuberculeuze mycobacteriën kunnen veel verschillende soorten infecties veroorzaken, maar infecties van longen, lymfeklieren, huid en gedissemineerde infecties komen het meest voor. De diagnostiek rust op het, middels kweken, aantonen van de non-tuberculeuze mycobacteriën in patiëntenmonsters. Vooral bij de longinfecties is dat niet altijd eenvoudig, omdat aanwezigheid van non-tuberculeuze mycobacteriën in de luchtwegen niet per definitie betekent dat er sprake is van echte infectie en ziekte, de non-tuberculeuze mycobacteriën komen immers in het milieu voor en een ieder wordt er dagelijks aan blootgesteld. In dit overzichtsartikel wordt dieper ingegaan op de diagnostiek van de verschillende soorten non-tuberculeuze mycobacteriële infecties, in het bijzonder de longinfecties. Daarnaast worden de epidemiologie en de behandeling van non-tuberculeuze mycobacteriële infecties kort belicht.

(Tijdschr Infect 2014;9(5):140-8)

Lees verder

Hiv-testen bij mannen die seks hebben met mannen: de implicaties van frequenter testen en een nieuwe hiv-teststrategie

TvI - jaargang 9, nummer 4, augustus 2014

dr. E. Hoornenborg , dr. G.J. de Bree

Samenvatting

Ondanks diverse preventieprogramma’s en de introductie van combinatie antiretrovirale therapie is er de afgelopen jaren geen duidelijke afname geweest van het aantal nieuwe hiv-infecties onder mannen die seks hebben met mannen. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn toegenomen virulentie, toename van seksueel risicogedrag en transmissie door personen die zich niet bewust zijn van hun infectie. Vaker testen en ‘opt-out’-strategieën hebben geleid tot een toename van het aantal hiv-diagnoses. Een specifieke groep die bijdraagt aan het in stand houden van de epidemie zijn personen met een acute infectie. Tevens laten recente studies zien dat het zeer vroeg starten van behandeling tijdens de acute fase van infectie geassocieerd is met remming van schade aan het afweersysteem en daarmee met een betere klinische prognose. Vanuit dit oogpunt is het stellen van vroege diagnose van acute infectie van groot belang. De recent in gebruik genomen vierde generatie ELISA hiv-test is in staat om zowel p24-antigeen als hiv-specifieke IgM en IgG te meten. De periode (‘window’) tussen hiv-expositie en een positieve vierde generatie ELISA is 15–20 dagen. Voor een vroegere diagnose is echter een hiv-RNA-test nodig die deze fase verkort tot ongeveer zeven dagen. Optimalisatie van test-strategieën waarbij laagdrempelig de vierde generatie ELISA gecombineerd wordt met een hiv-RNA-test zou geïncorporeerd kunnen worden in de routine diagnostiek ten einde hiv-infecties zo vroeg mogelijk na besmetting vast te stellen en patiënten tijdig te behandelen.

Lees verder

Hyperimmunoglobulinen in de zwangerschap ter preventie en/of behandeling van congenitale cytomegalovirusinfecties

TvI - jaargang 9, nummer 4, augustus 2014

drs. J.W. Wieringa , dr. J.J.C. de Vries , dr. C. Van Oppen , dr. J.L.A Murk

Samenvatting

Congenitale infecties met cytomegalovirus vormen een belangrijk medisch probleem. In de afgelopen tien jaar zijn studies verschenen die aangeven dat de uitkomst voor het kind gunstig beïnvloed wordt wanneer zwangere vrouwen met een cytomegalovirusinfectie specifieke antistoffen (cytomegalovirus hyperimmunoglobulinen) ontvangen. Toediening van immunoglobulinen zou verticale transmissie en complicaties door cytomegalovirus voorkómen. De conclusies van deze studies hebben ertoe geleid dat in enkele landen primaire cytomegalovirusinfecties tijdens de zwangerschap actief opgespoord en behandeld worden. In dit overzichtsartikel bespreken wij de beschikbare literatuur over de behandeling met cytomegalovirus hyperimmunoglobulinen. Er is op dit moment onvoldoende bewijs dat behandeling met cytomegalovirus hyperimmunoglobulinen effectief is. Aanvullende studies zijn nodig om definitieve conclusies over de effectiviteit van behandeling te kunnen trekken.

(Tijdschr Infect 2014;9(4):97-104)

Lees verder

Autochtone hepatitis E in Nederland

TvI - jaargang 9, nummer 3, juni 2014

dr. M. Knoester , dr. A.C.T.M. Vossen

Samenvatting

Hepatitis E is lange tijd beschouwd als een reizigersziekte. Sinds eind vorige eeuw weten we dat het hepatitis E-virus (HEV) ook in Europa kan worden opgelopen. De HEV genotypen die een rol spelen bij deze autochtone hepatitis E zijn genotype 3 en in mindere mate genotype 4. Deze genotypen circuleren onder varkens en wild (hert, zwijn) en gaan over op de mens via het eten van onvoldoende verhit vlees. Fecaal-orale mens-op-mens transmissie lijkt geen grote rol te spelen bij de verspreiding van HEV, mensop-mens overdracht via bloedtransfusies is wel beschreven. De diagnostiek berust op twee pijlers, serologie en polymerasekettingreactie (‘polymerase chain reaction’, PCR). Serologie is voldoende sensitief en specifiek om toe te passen bij immuuncompetente personen. Bij immuungecompromitteerde patiënten is HEV-RNA-PCR op plasma de diagnostiek van keuze. Autochtone hepatitis E verloopt bij het grootste deel van de geïnfecteerde personen asymptomatisch, maar kan in zeldzame gevallen leiden tot acuut leverfalen. Bij immuungecompromitteerde patiënten kan een chronische infectie ontstaan met risico op levercirrose. De seroprevalentie van anti-HEV-IgG is in Nederland ongeveer 30%. De incidentie van hepatitis E wordt geschat op 1% per jaar. Ongecompliceerde autochtone hepatitis E behoeft geen behandeling. Bij chronische hepatitis E is het van belang om de immunosuppressieve therapie te reduceren, daarnaast kan ribavirine-therapie bijdragen aan het klaren van de infectie. Een hepatitis E-vaccin is sinds kort geregistreerd in China, maar in de Nederlandse praktijk zullen preventieve maatregelen voornamelijk bestaan uit het voorkomen van consumptie van rauw (varkens)vlees en, in bijzondere gevallen, het nemen van contactisolatie maatregelen.

(Tijdschr Infect 2014;9(3):56-63)

Lees verder

Vaccinatie tegen Staphylococcus aureus-infecties

TvI - jaargang 9, nummer 3, juni 2014

prof. dr. J.A.G. van Strijp

Samenvatting

Door de toenemende antibioticaresistentie van Staphylococcus aureus worden vaccins tegen deze bacterie langzamerhand een noodzaak. Na decennia van onderzoek en klinische studies is er nog geen enkel vaccin. In het voorliggende artikel probeer ik uit te leggen wat hiervan de meest waarschijnlijke oorzaken zijn. Verder illustreer ik de wel bijzonder complexe pathogenese van Staphylococcus aureus in wat meer detail om duidelijk te maken dat juist micro-organismen die het immuunsysteem aan alle kanten ondermijnen, de moeilijkste zijn om vaccins tegen te ontwerpen. Naast deze immune evasie strategieën is de humane specificiteit van heel veel Staphylococcus aureus-virulentiefactoren een andere medebepalende factor in dit vaccin-falen.

(Tijdschr Infect 2014;9(3):64-70)

Lees verder