OVERZICHTSARTIKELEN

Zika, een intrigerende epidemie

TvI - jaargang 11, nummer 3, juni 2016

dr. A.G.C. Voordouw , dr. R. van Grootveld , dr. A. van der Hoeven , dr. M.J. van Hemert , dr. M.C.W. Feltkamp

Samenvatting

Sinds 2015 zijn Zuid- en Midden-Amerika getroffen door een ongekend grote zika-epidemie. In dit artikel geven wij een indruk van wat er tot nu toe bekend is over zika en het zikavirus, en stippen daarbij diverse kennishiaten aan. Zo doet de epidemische golf waarmee het zikavirus zich nu verspreidt vermoeden dat de getroffen populatie immunologisch naïef is, maar immunologische data om dit te staven ontbreken dusver. Hebben er misschien veranderingen plaatsgevonden in het zikavirus of zijn vector waardoor zika zo’n vlucht heeft kunnen nemen, en welke rol spelen andere gastheren en andere, vectoronafhankelijke, transmissieroutes daarbij? Ook over het celtropisme, de pathogenese, en de epidemiologie van zika en zijn complicaties valt nog veel te leren. Gezien de snel opeenvolgende ontwikkelingen in dit veld is het een illusie om te veronderstellen dat deze publicatie een volledig en up-to-date beeld geeft. Desondanks hopen wij door te focussen op een aantal aspecten van virologische, epidemiologische en diagnostische aard een bijdrage te kunnen leveren aan de discussie rondom deze intrigerende epidemie.

(Tijdschr Infect 2016;11(3):81-91)

Lees verder

Geneesmiddeleninteracties met direct werkzame antivirale middelen tegen hepatitis C-virusinfectie

TvI - jaargang 11, nummer 2, april 2016

prof. dr. D.M. Burger , E.J. Smolders , K.J.T. Grintjes , dr. A.S.M. Dofferhoff , dr. C.T.M.M. de Kanter , dr. J.P.H. Drenth

Samenvatting

De komst van de ‘direct acting antivirals’ (DAAs) tegen hepatitis C-virusinfectie heeft de mogelijkheden voor een kortdurende, effectieve en veilige behandeling sterk vergroot. Een belangrijk aandachtspunt is evenwel het optreden van geneesmiddeleninteracties. ‘Direct acting antivirals’ zijn vaak substraat van CYP450-enzymen of membraantransporters zoals P-glycoproteïne (P-gp) of het ‘organic anion transporting polypeptide’ (OATP). Een aantal ‘direct acting antivirals’ vertoont ook een remmende werking op deze enzymen of membraantransporters betrokken bij de farmacokinetiek van andere geneesmiddelen. De recente meldingen van ernstige bradycardie door een mogelijke interactie van ‘direct acting antivirals’ met amiodaron toont aan dat interacties klinisch relevante effecten kunnen hebben. Elke professional betrokken bij hepatitis C-virus therapie dient daarom de grondslagen van geneesmiddeleninteracties met ‘direct acting antivirals’ te kennen, alsmede te weten welke groepen geneesmiddelen een grote kans op interacties met ‘direct acting antivirals’ hebben, en wat goede bronnen zijn die geraadpleegd kunnen worden met betrekking tot geneesmiddeleninteracties.

(Tijdschr Infect 2016;11(2):45-51)

Lees verder

Zes maanden valganciclovir voor congenitale cytomegalovirusinfectie?

TvI - jaargang 11, nummer 2, april 2016

drs. J.W. Wieringa , F.A.J. Schornagel , dr. J.L.A.N. Murk , dr. A.C.T.M. Vossen

Samenvatting

In de studie van Kimberlin et al werd geen significant verschil gevonden tussen het gehoor van neonaten (‘best-ear’-analyse) met een symptomatische congenitale cytomegalovirusinfectie die zes weken of zes maanden behandeld waren met valganciclovir. Er werd een bescheiden, maar significant verschil gevonden ten voordele van de zes maanden behandelde groep met betrekking tot het gehoor van het totaal aantal oren (‘total-ear’-analyse) bij 12 en 24 maanden. Ons advies blijft om neonaten met een klinisch evidente congenitale cytomegalovirusinfectie met afwijkingen in het centrale zenuwstelsel gedurende zes weken te behandelen met valganciclovir ter voorkoming van (progressie van) gehoorverlies. In individuele gevallen kan langere behandeling overwogen worden in overleg met een expert en ouders.

(Tijdschr Infect 2016;11(2):52-6)

Lees verder

De eerste praktijk ervaringen met klinische beslisregels in het ‘Antimicrobial Stewardship’-programma

TvI - jaargang 11, nummer 2, april 2016

dr. C.A.J.J. Jaspers , dr. J.E. Nagtegaal , J.L.W. Pot , dr. P.C.A.M. Buijtels

Samenvatting

Door de aanwezigheid van een functionerend ‘Antimicrobial Stewardship’-programma en een Antibioticateam wordt het antibioticabeleid ziekenhuisbreed bewaakt. Het gebruik van ‘clinical rules’ (klinische beslisregels) en telefonische feedback leidde bij bijna 40% van de patiënten tot een interventie in het antibioticagebruik in de periode 1 maart tot 1 september 2015.

(Tijdschr Infect 2016;11(2):57-60)

Lees verder

Ebolavirusinfectie: transmissierisico in gezondheidszorg en indicaties voor postexpositieprofylaxe

TvI - jaargang 11, nummer 1, februari 2016

dr. A.M. Vollaard , dr. J. van Kampen , dr. M. Koopmans , dr. J. van Dissel

Samenvatting

De ernstige ebola-epidemie in West-Afrika heeft initieel ook veel ziektegevallen veroorzaakt onder gezondheidszorgwerkers, maar door strikte naleving van hygiëne- en isolatieprotocollen, en intensieve ‘contact tracing’ werd uiteindelijk een grote afname van infecties bereikt. Bij een aantal ziektegevallen is sequentieel getest op aanwezigheid van ebolavirus waardoor er meer inzicht is verkregen in duur van excretie van ebolavirus in verschillende lichaamsvloeistoffen. Er is nog onvoldoende inzicht hoe risicovol het contact van (niet-intacte) huid of mucosa aan de verschillende lichaamsvloeistoffen van patiënten is, en of dat een indicatie zou zijn voor postexpositieprofylaxe met experimentele antivirale middelen. In elk geval blijkt uit vorige epidemieën dat prikaccidenten zeer hoog risico-accidenten zijn en voor postexpositieprofylaxe in aanmerking komen. Over de experimentele middelen is echter nog weinig bekend wat betreft de antivirale activiteit bij de mens in de aanbevolen dosering en niet van elk middel is bekend of het veilig is, zodat het gebruik ervan als postexpositieprofylaxe in gezonde personen verdedigbaar zou zijn. Dit artikel vat de huidige inzichten in transmissierisico en de duur van excretie samen en vermeldt de huidige opties voor behandeling en eventueel voor postexpositieprofylaxe. Tenslotte worden aanbevelingen gegeven voor postexpositieprofylaxe voor gezondheidswerkers die blootgesteld zijn aan ebolavirus.

(Tijdschr Infect 2016;11(1):3-13)

Lees verder

Ebola in Sierra Leone: infectiepreventie midden in de “hotspot” van de ebola-uitbraak

TvI - jaargang 11, nummer 1, februari 2016

C. Kooyman

Samenvatting

Als deskundige infectiepreventie met een voorliefde voor Afrika leek mij de ebola-uitbraak het moment om al mijn ervaring in de zorg en mijn kennis op het gebied van infectiepreventie daar in te zetten. Via de organisatie ‘Artsen van de wereld’ kwam ik bij de Spaanse tak (Medicos de Mundo–MdM) van deze organisatie terecht waar ze een vacature hadden voor een (ebola) infectiepreventie project in Sierra Leone. In oktober 2014 en februari 2015 heb ik twee keer zes weken gewerkt in Koinadugu, de grootste provincie van Sierra Leone met 265.000 inwoners verspreid over een enorm gebied (12.000 km2; dit komt overeen met de grootte van de provincies Limburg, Brabant en Gelderland bij elkaar). Ebola had dit afgelegen gebied nog niet bereikt en door het inzetten van preventieve maatregelen moest dat voorkomen worden. Teneinde dit doel te bereiken had de regering samen met buitenlandse hulp een Ebola Response Consortium (ERC) gevormd. Bij aankomst in mijn standplaats Kabala waren de eerste ebolagevallen echter al in de provincie gesignaleerd. Dit werden in de eerste zes weken van mijn verblijf uiteindelijk 96 positieve ebolapatiënten. De uitbraak was op dat moment op zijn hevigst in Sierra Leone. Er moesten voortdurend keuzes gemaakt worden tussen de acute hulp met betrekking tot de uitbraak en de preventie in de andere regio’s. In dit stuk geef ik mijn eigen verhaal weer over de uitbraak van ebola in Koinadugu, welke illustratief is voor de manier waarop het ebola virus zich zo snel kon verspreiden in Sierra Leone.

(Tijdschr Infect 2016;11(1):15-8)

Lees verder

Hiv-behandeling bij kinderen

TvI - jaargang 10, nummer 6, december 2015

dr. S. Cohen , dr. H.J. Scherpbier

Samenvatting

Sinds 1996 is het dankzij combinatie antiretrovirale therapie (cART) niet alleen mogelijk om hiv-geïnfecteerde kinderen op de korte termijn te laten overleven, maar ook om ze in de maatschappij functionerende volwassenen te laten worden. Momenteel zijn er in Nederland naar schatting 18.000 hiv-geïnfecteerde patiënten in zorg, waaronder bijna 200 kinderen. De poliklinische benadering van hiv-geïnfecteerde kinderen is multidisciplinair, met een team bestaande uit kinderartsen, verpleegkundigen, psychologen en maatschappelijk werk. De cART is een combinatie van drie of vier antiretrovirale medicijnen die de replicatiecyclus van hiv op minstens twee verschillende manieren remmen. De aanbevolen cART-regimes wisselen per leeftijdscategorie, net zoals het moment waarop cART moet worden gestart. Dit laatste is ook afhankelijk van de klinische, virologische en immunologische status van het kind. Eén van de belangrijkste pijlers van de behandeling van kinderen met hiv is het bevorderen en controleren van therapietrouw. Naast de klinische en psychosociale gezondheid van het kind, wordt de behandeling elke drie tot zes maanden gemonitord met behulp van laboratoriumwaarden zoals de hiv-virale load, het CD4+ T-cel getal, en eventueel ook middels plasmaspiegels van de medicatie. Medicatie-gerelateerde toxiciteit wordt zowel klinisch als in het laboratorium gecontroleerd.

(Tijdschr Infect 2015;10(6):168-75)

Lees verder