In de vroege 19e eeuw was het Scheveningse strand nog het domein van ruwe zeebonken, zurige vis en sterke verhalen. Naast de makreel en kabeljauw lieten gewiekste Scheveningse vissers geen voordeeltje aan zich voorbijgaan, waarbij toevallige ontmoetingen op zee voor illegale handel werden aangewend. Dat bracht risico’s met zich mee. De smokkel met besmette buitenlandse schepen zou meer dan een eeuw eerder de pest naar het dorp hebben gebracht en de betrokken vissers zouden zijn opgeknoopt. In de jaren 1830 bereidde Nederland zich echter voor op een cholera-uitbraak. De ziekte ging rond in omringende landen, waaronder Engeland. Het strand was deels afgezet en langs de waterkant patrouilleerden wachters. Bij de vuurtoren was een rieten keet als quarantaineloods opgetrokken. Men was klaar voor een besmet buitenlands vaartuig, drenkelingen, of aangespoelde goederen. Maar het werkelijke gevaar kwam van binnenuit.

(TIJDSCHR INFECT 2025;20(2):89–90)