Articles

Realtime fylogenie: het voorbeeld van hiv en hepatitis C

TvI - 2019, nummer Abstractboek, december 2019

dr. J. Schinkel

Lees verder

Hepatitis C-resistentie heeft zelden invloed op de behandeling met antivirale middelen

TvI - jaargang 11, nummer 3, juni 2016

dr. G.J. Boland , dr. F.I. Lieveld , dr. A.M. Newsum , dr. J.E. Arends , dr. A.M.J. Wensing , dr. J. Schinkel

Samenvatting

De ontwikkeling van volledig orale direct werkende antivirale middelen’ is een enorme stap voorwaarts in de behandeling van infectie met het hepatitis C-virus, maar heeft ook tot nieuwe uitdagingen geleid. De nieuwe middelen hebben als aangrijpingspunten het NS3/4A (protease), het NS5A of het NS5B (polymerase) deel van het hepatitis C-virusgenoom. Hepatitis C-virus is enorm variabel als gevolg van de fouten die het polymerase maakt bij de replicatie waardoor allerlei polymorfismen aanwezig zijn of kunnen ontstaan tijdens therapie, waaronder zogenoemde resistentiegeassocieerde varianten. Aanwezigheid van NS3/4A- of NS5A-resistentiegeassocieerde varianten kunnen leiden tot therapiefalen, terwijl NS5B-resistentiegeassocieerde varianten zelden voorkomen. Kruisresistentie tussen verschillende antivirale middelen met hetzelfde aangrijpingspunt is aanwezig en speelt een rol bij herbehandeling van patiënten die op eerdere therapie faalden. Momenteel wordt het niet aanbevolen om standaard resistentiebepalingen uit te voeren. Resistentiebepaling kan wèl zinvol zijn bij patiënten die op eerdere direct werkende antivirale therapie gefaald hebben voor het bepalen van de vervolgtherapie.

(Tijdschr Infect 2016;11(3):73-80)

Lees verder

Alarmerend hoge incidentie van hepatitis C-virus (HCV) herinfecties na behandeling van seksueel verworven acute HCV-infecties bij hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen in Amsterdam

TvI - jaargang 7, nummer 6, december 2012

dr. J. Schinkel , dr. F.A.E. Lambers , dr. X. Thomas , dr. R. Molenkamp , dr. D. Kwa , dr. K. Brinkman , dr. J.T.M. van der Meer , M. Prins , namens de MOSAIC (MSM observationele studie van acute infectie met hepatitis C) Studiegroep

Samenvatting

Recente gegevens wijzen erop dat de seroprevalentie van seksueel overdraagbare hepatitis C-virusinfectie onder mannen die seks hebben met mannen in Amsterdam zich stabiliseert. Er is echter weinig bekend over de incidentie van hepatitis C-virus-herinfectie bij mannen die seks hebben met mannen die behandeld zijn voor hun acute hepatitis C-virus infectie. Daarom is de incidentie van herinfecties bij hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen die hepatitis C-virus RNA negatief waren na behandeling van hun acute hepatitis C-virusinfectie bestudeerd. De studiepopulatie bestond uit hiv-geïnfecteerde mannen die seks hebben met mannen van twee grote hiv-poliklinieken uit Amsterdam die eerder werden gediagnosticeerd met een seksueel overgedragen acute hepatitis C-virus-infectie en die hepatitis C-virus RNA negatief waren aan het einde van de behandeling. Hepatitis C-virus herinfectie werd gedefinieerd als detecteerbaar hepatitis C-virus RNA bij personen die eerder hepatitis C-virus RNA negatief waren aan het einde van de hepatitis C-virus behandeling, waarbij uit een fylogenetische analyse bleek dat er een andere virusvariant aanwezig was dan voor de behandeling. Incidentiecijfer en cumulatieve incidentie van herinfectie werden berekend. Zesenvijftig personen die hepatitis C-virus RNA negatief waren aan het einde van de behandeling voor acute hepatitis C-virusinfectie werden geïncludeerd. Bij vijf van deze 56 gevallen bleek daarop volgend sprake te zijn van een recidief met hetzelfde virus en deze vijf personen werden niet meegenomen in de verdere analyse. Bij elf personen werd een herinfectie vastgesteld. De incidentie van hepatitis C-virus herinfectie bij deze groep was 15,2 per 100 persoonsjaren (95% betrouwbaarheidsinterval, 8,0–26,5). De cumulatieve incidentie was 33% binnen twee jaar. Bij deze studiepopulatie werd een alarmerend hoge incidentie van hepatitis C-virus herinfecties gevonden. Deze hoge incidentie demonstreert ten eerste de noodzaak voor preventieve maatregelen gericht op seksueel risicogedrag, ten tweede de noodzaak om na behandeling regelmatig de aanwezigheid van hepatitis C-virus RNA te onderzoeken en ten derde de noodzaak om bij een recidief met hepatitis C-virus viremie binnen zes maanden na het einde van de behandeling uit te sluiten dat het om een herinfectie gaat middels sequentieanalyse.

(Tijdschr Infect 2012;7:200-8)

Lees verder